Noord en Zuid. Jaargang 26
(1903)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |
Nicolaas Beets, geboren te Haarlem 13 September 1814, overleden te Utrecht 13 Maart 1903.Bijna negentig jaar oud is Beets ontslapen. Op dien leeftijd is er geen reden om te spreken tan een slag, die 't vaderland trof, hoewel we met weemoed kennis namen van het heengaan van den allerbeminnelijksten grijsaard, wiens wezen en doen enkel goedheid en liefde was en die tot de laatste dagen zijns levens zich heeft gelukkig gevoeld in de nabijheid van jonge menschen, die hij zoo aangenaam ontving en die zich zoo gaarne en zoo ongedwongen met hem onderhielden. Met Beets stierf de oudste en bijna de eenig overgeblerene van de oude school van auteurs, die schrijver werden, nadat zij zich ernstig hadden voorbereid voor de beoefening hunner kunst, gelijk de schilder, de beeldhouwer, de componist dat doet voor de | |
[pagina 174]
| |
zijne. Hij was de waardige vertegenwoordiger van de schrijvers, bij wie het ‘scheppen’ genot en vreugde was, gelijk Jacques Perk tot zijne Sonnetten zei: ‘U dichten was genieten.’
Onveranderd tot zijn laatsten verjaardag en nog bijna vijf maanden daarna bleef Beets dezelfde goede, vriendelijke, vroolijke man, vol humor en welwillenden scherts. Onveranderd bleef hij als mensch in den dagelijkschen omgang. Maar niet onveranderd bleef hij als dichter en schrijver. Eerst de hoog-romantische Beets, die dweepte met Byron en Scott, maar vooral met den eersten, dien hij vertaalde met een toewijding en een gloed, als niemand nà hem. En over die periode zijns levens en over dien arbeid gevoelde hij berouw, hij heeft dat herhaaldelijk openlijk getuigd. Dan de vroolijke student, die in 1839 predikant en doctor der theologie de Camera Obscura uitgeeft, een boek, waarover hij dikwijls alleraardigst schertste en over welks succes hij zich eene halve eeuw verheugde, maar dat voor hem op 't laatst van zijn leven ook grootendeels zijn waarde verloren had, daar hij nog alleen waarde hechtte aan rechtzinnige godsdienstige literatuur. Verder de dichter, die geheel den geest van zijn tijd teekent en na eenige en steeds prijzenswaardige schilderijtjes, die van de stichting der Tooneelschool af tot heden met genoegen aldaar zijn voorgedragen en steeds met genoegen gehoord, deze alle eindelijk op den achtergrond gedrongen door verzen met nuttige strekking, met deugdaankweekende motieven of met schertsende klachten over den geest der eeuw en van welke de voorlaatste alleen, nog zijn eigen goedkeuring verwierven. Eindelijk de hoogleeraar, de prozaschrijver (de Camera daarbuiten gerekend) en de congresman. De couranten hebben gedurende zijne laatste ziekte aanhoudend van professor Beets gesproken, het is stellig niet in die hoedanigheid, dat zijne herinnering het langst zal voortleven in de wereld der lezers of in de wereld der geleerden; als geleerde heeft Beets nooit begeerd te schitteren. Als prozaschrijver hebben we aan zijne ‘verpoozingen meest op letterkundig gebied’ eene serie studiën meerendeels van blijvende waarde; hij de zeer belezen schrijver wist met evenveel smaak als scherpzinnigheid het licht te laten vallen op het schoonste wat hij | |
[pagina 175]
| |
vond, hij wist te kiezen en te verklaren zonder ooit te doceeren of te preeken. Zijne Reien van Vondel te lezen is het beste uit Vondel te leeren kennen. Als congresman was hij eenig! Te midden van een debat over letterkundige kwestiën verhief zich dan plotseling de hooge imponeerende gestalte van Beets, slechts door die van Schaepman in forschen bouw overtroffen en plotseling doodsche stilte, aandachtig zwijgen, verlangend luisteren bij allen en met die schoone, zuivere stem, in zorgzaam gekozen woorden klinkt daar als muziek nu en dan een lang citaat uit Vondel ter inleiding eener repliek, of | |
[pagina 176]
| |
een boeiende feitenrijke improvisatie over de waarde en beteekenis van Scott; of wel op 't banket een keurige improvisatie in verzen voor Noord en Zuid vorstaanbaar, voor oud en jong belangrijk, eenvoudig en hartelijk. Zóo zullen de oudere congressisten zich tot aan hun dood Beets herinneren. En voor de toekomst? De door Beets zooveel gelezen en zoozeer bewonderde dichter Horatius zegt in zijne oden non omnis moriar (niet alles van mij zal sterven) en heeft Beets in zijn onwankelbaar geloof aan de onsterfelijkheid den geest gegeven, hij zal zeker ook geloofd hebben, dat zijne werken niet spoedig zullen vergeten zijn. Maar wij zeggen: zeer zeker niet alle. Zijne ‘Verpoozingen’ zullen nog lang worden gelezen of bij de studie worden nageslagen, maar de Camera zal lang, zeer lang blijven leven. Dat er een en twintig drukken van dit werk verschenen bewijst wel, dat het werk veel gelezen is, maar dat er in 1880 twee drukken verschenen en verder een in 1883, 1884, 1886, 1888, 1891, 1896, 1900 en 1901 en dat de twee en twintigste druk ter perse gaat, bewijst bovendien, dat de gewijzigde smaak der laatste twintig jaar zonder invloed bleef op de verbreiding van dat boek en uit het laatste gedeelte van dit artikel blijkt, dat ook buiten onze grenzen van dit kunstwerk met belangstelling werd kennis genomen. Dat de Camera gelezen en geprezen blijft worden is het gevolg van de waarheid in de samenstelling, oude Haarlemmers zouden u de personen kunnen noemen, die in dat boek zoo nauwkeurig geteekend staan, zoo scherp waargenomen en met groote beheersching der taal in eenvoudigen natuurlijken stijl beschreven. Dat de Camera nog altijd frisch bleef na vijf en zestig jaar, dat bewijzen de jongens, die 't boek op school lezen en het nooit vervelend vinden al spreken zij onverholen hun afkeer uit van zoovele andere hooggeprezen werken. Van de Gedichten zijn er enkele slechts, die nog jong bleven; maar bij de meeste ‘fühlt man Absicht und man ist verstimmt.’ In De Lantaarn heeft Champrosé (ps.) dit laatste zoo duidelijk gezegd. Hij citeert een vers van Beets met den aanhef: Als mij een aardig kind bejegent
Door God met schoonheid mild gezegend
ja, wat dan? Dan komt bij den dichter de vrome gedachte op | |
[pagina 177]
| |
De God, die zooveel schoone zaken
Uit nietig stof heeft kunnen maken
Hoe schoon moet zulk een God wel zijn!
Dat is inderdaad kinderlijk lief en schoon, als men maar niet verder dacht. Maar Champrosé was geen kind en hij dacht wèl verder en hij stelde de zeer natuurlijke vraag: ‘Wat zou de dichter wel gedacht hebben als hem een leelijkert was tegengekomen?’ Maar voor de letterkundige kunst zoowel als voor alle andere heeft Beets ons een heerlijke les nagelaten, eene les, die een geheel volk kan verheffen, die deze opvolgt, want het zal leeren de kunst lief te hebben - de leus, waaronder Beets zooveel van de kunst genoot en die ons ook kan doen genieten, leve in aller harten voort: Leer bewonderen!
* * *
Hoezeer Beets door zijne werken in het buitenland bekend was, moge blijken uit onderstaande lijst van vertalingen, die denkelijk nergens zoo volledig voorkomt: Leven van van der Palm, in het Engelsch, New-York 1865. Paulus, in het Hoogd., Gotha, 1857. Paulus, in het Deensch, Kopenhagen, 1858. Stichtelijke uren in het Hoogd., Bonn, 1858 (Erbauungsstunden in einer Auswahl). De Christen bij en op het Ziekbed in het Hoogd., Hamburg, 1862. (Das Krankenbett). Ter Gedachtenis van Heldring in het Hoogd., Hamburg, 1862. Camera Obscura in het Fransch, 2 deelen: Scènes de la Vie Hollandaise. Paris, 1856. - La Chambre Obscure, Paris, 1858. Camera Obscura in het Italiaansch, Novara 1879. Camera Obscura in het Engelsch, gedeelten in Fraser's Magazine en in Chambers's Magazine. Camera Obscura in het Hoogd bij gedeelten verspreid in tal van maandwerken (Westermann's Monatshefte, Braunschweig; - Europa, Leipzig; e.v.a. bijna alle opstellen. De familie Kegge en de familie Stastok in ‘Niederländische Novellen, den Originalen nacherzählt von Adolf Glaser Braunschweig 1866. - De familie Kegge No. 648 van de Universal-Bibliothek. Reklam, Leipzig. - De familie Kegge, alte und Neue Welt, uitg. Gebr. Binniger und Einsiedler te New-York, waar het stuk echter aan J.J. Cremer is toegekend. Camera Obscura in het Deensch (was de geheele vertaling in | |
[pagina 178]
| |
1879 in handschrift voltooidGa naar voetnoot1); of die vertaling is uitgegeven is ons niet bekend). Verder verschenen achttien Gedichten (waaronder Najaarsmijmering, Bij een kind, Johanna Gray, Wanneer de kindren groot zijn), onder den titel Holländische Lieder in E. Quandt, Von der Grünen Aue, Berlin 1871. Een meer gedetailleerde opgaaf vindt men bij ten Brink, Geschiedenis der Noord-Nederlandsche Letteren in de 19e eeuw, 2e druk; I. 340-355: waar echter eenige der hier genoemde vertalingen niet vermeld zijn. P.Q. |
|