Noord en Zuid. Jaargang 26
(1903)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
Nadenkend lezen.IV. De Ezel.Is het paard de aristokraat onder de dieren, het dier waarop rijke lieden rijden; de ezel is de plebejer, het dier voor hen, die geen paard kunnen krijgen. Zoo is het tegenwoordig heel vaak ofschoon niet overal, maar zoo is het niet altijd geweest. Van den Duitschen dichter Gessner hebben we een Latijnsch werkGa naar voetnoot1) ‘over den ouden adel van den ezel.’ Behalve bij de Egyptenaren was hij in de oudheid bijzonder in aanzien en in vredestijd was het voor de aanzienlijken het dier, waarop zij bij voorkeur reden. In Zach. IX. 9 wordt de komst van den Heiland voorspeld rijdende op een ezel, de bijvoeging ‘arm’ doet echter eerder aan eenvoud dan aan aanzien denken. Ook de profeet Bileam rijdt op een ezel. De Hebreeuwsche dichter noemt den ezel in edele beelden, Jakob noemt zijn zoon Issaschar ‘een sterk gebeende ezel’ (Gen. IL. 14) ter aanduiding van een krachtig nageslacht, dat hij hun voorspelt. Van zijn krijgshaftigen zoon Juda, aanstaanden Koning in zijn geslacht getuigt hij: ‘hij bindt zijn jongen ezel aan den wijnstok en het veulen zijner ezelin aan den edelsten wijnstok’ (Gen. IL. 11) op tijden des vredes en rijken landbouw, waarbij de wijnstok zoo sterk is, dat men het dier des vredes daaraan kan binden. Ook Homerus bedient zich van het beeld des ezels in edelen zin ter verheerlijking van Ajax zoon van Telamon, gelijk een ezel zich in zijn maal niet laat storen door stokslagen van knapen, zoo gaat hij kalm zijns weegs, hoewel de Trojanen hem vervolgen en aanhoudend pijlen op hem afschieten. Men verhaalt van een kalif die den naam ‘Ezel’ als eeretitel voerde, herinnerende aan het feit, dat de ezels in Mesopotamië in veldslagen grooten moed aan den dag legden. En dat de ezel ook teedere gevoelens kan opwekken leert ons de geschiedenis van Sancho Panza en zijn grauwtje in Cervantes' onvergelijkelijken satirischen roman ‘Don Quijote.’ Over 't algemeen spreekt men echter steeds met minachting en spot over den ezel en met recht of ten onrechte heet de ezel lui, dom, koppig en vraatziek en worden hem nog vele andere leelijke eigenschappen toegeschreven. Bij de Grieksche en Latijnsche schrij- | |
[pagina 57]
| |
vers vindt men daarvan allerlei bewijzen, vooral als beeld van domheid in allerlei omstandigheden komt hij voor: ‘'t is een ezel, die dat gelooft’ zegt Cicero, een oud spreukje zegt (maar 't is thans geheel in onbruik geraakt): Waar men een ezel kroont,
Is stad en land gehoond.
Een Italiaansch gezegde (dat wij bij onze blinde en verblindende vereering voor wiskunde nu niet meer begrijpen) luidt: ‘een niet geletterde koning is een gekroonde ezel.’Ga naar voetnoot1) En dat zijn domheid ongeneeslijk is leert ons een ander spreekwoord: ‘Een ezel blijft een ezel al ging hij ook naar Rome.’ Als hij anderen nadoet, begaat hij nog grooter domheid Vgl. de fabel van den ezel en het schoothondje (o.a. bij Cats). Doet hij iets goeds, dan is 't bij toeval, hij vindt eene fluit en snuift er op of aan en een zuiver klinkende toon weerklinkt en de ezel verklaart: et moi je joue aussi de la flute (ik speel ook op de fluit), alles inbeelding; de Romeinen zeiden al van iemand, die moest doen wat hij niet verstond, die eene betrekking aanvaardde, waarvan hij niets wist: ‘wat doet een ezel nu met een lier?’ Wegens zijn koppigheid wordt hij geslagen en waar sprake is van slaan komt de ezel er gewoonlijk bij te pas. Hard werken zonder dat verstand daarbij hoofdzaak is, heet nog heden ezelen. De ww. verezelen (een ezel worden) en ontezelen (verstandiger worden) die in onze taal zelden voorkomen, vindt men eeuwen lang in vele talen. Vandaar de straf in de oude scholen uit den tijd van de plak, dat een luie of domme jongen ezelsooren moest dragen, nl. een papieren kap of muts met twee lange ooren. Als koning Midas god Apollo uitdaagt tot een wedstrijd op de lier en natuurlijk geslagen wordt, dan is zijn straf, dat hij ezelsooren krijgt In vroeger eeuwen behoorde ook de schoolezel tot de tuchtmiddelen: een ruw houten getimmerte diende tot minder gewenschte zitplaats voor luie jongens. Bij soldaten bestond dit strafmiddel ook, maar de rug van 't houten dier was hier zeer kantig, de handen werden op den rug gebonden en de beenen met gewichten bezwaard. De ezelsbank of het schandbankje bestond op school nog in 't begin der vorige eeuw, daar zaten luie en domme leerlingen tot schande en spot hunner kameraden. Op een paar spreekwijzen willen we nog opmerkzaam maken: | |
[pagina 58]
| |
Hij slaat op den zak, maar hij meent den ezel, men denke zich een gevulden zak, die rechts en links zwaar gevuld neerhangt, maar in 't midden bijna niets bevat - de drijver slaat op dat middelste deel, bijna niets dan de dubbele dikte van het zaklinnen en elke slag treft den ezel; zoo doet ook de man, die klaagt of knort tegen iemand, die niets misdreven heeft, in tegenwoordigheid van den man, die het heeft gedaan, maar dien hij niet aandurft en die het zich dan toch wel zal aantrekken. Wanneer iemand voor een oogenblik zijnen aard verloochenend moedig optreedt of ‘een groot woord heeft’ of zich het voorkomen geeft van alles te kunnen en te durven heet het de ezel in de leeuwenhuid, naar eene fabel, waarin verhaald wordt van een ezel die op 't veld eene leeuwenhuid vond en zich die omhing. Alle dieren gingen op de vlucht, toen zij hem zagen. De ezel wilde hen nu ook door zijn stem verschrikken; maar nu herkende de herder den ezel en sloeg er op los, waarna de ezel de huid wegwierp en op de vlucht ging. Een ander spreekwoord luidt: als het den ezel te goed gaat, gaat hij op 't ijs dansen, en doet dan gekke dingen, want volgens het verhaal brak hij er een poot bij. Dat zegt men van menschen, die omdat het hun al te goed gaat, weelderig en overmoedig worden en zich daardoor ongelukkig maken. Als scheldnaam komt ezel, gelijk wij zeiden, herhaaldelijk voor, vandaar de spreekwijze er zijn veel (of meer) ezels, die op twee beenen loopen. Een ezelsbrug is oorspronkelijk een brug voor ezels bestemd, die zwaar beladen moeielijk door sloten en greppels kunnen loopen of eerst de hoogte af en dan de hoogte op. Figuurlijk is het natuurlijk een hulpmiddel voor domme jongens of menschen om iets te onthouden, zich iets te herinneren, ook al weten ze het niet of begrijpen het niet. In het eerste geval zijn het mnemotechnische kunstjes, middelen om het geheugen te hulp te komen, die in vele gevallen niet schaden. Zoo bijv. de woorden molenaar en 't kofschip als hulpmiddel om de vloeiende medeklinkers en de scherpe medeklinkers te onthouden; in andere zijn het hulpmiddelen voor schijnvertoon bijv. boekjes met uitgewerkte opgaven, leesboeken met overtalrijke verklaringen en derg. die men ‘smokkelboekjes’ zou kunnen noemen.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 59]
| |
V. Het rund.Dat het rund met zijn geheele familie kalf, koe, os, stier en wat daarbij ter sprake komt, veelvuldig in het spraakgebruik voorkomt kan niemand verwonderen, die bedenkt van hoe uitgebreid nut deze dierenfamilie voor de menschen is. Het kalf komt bijna niet anders voor dan als vertegenwoordigende domme en al te dartele menschen, van daar dat men van jonge menschen hoort zeggen 't is een kalf, 't is een echt kalf of wel men noemt de jeugd, kort voor dat ze in de maatschappij optreedt kalfsvleesch en liefde op dien leeftijd heet kalverliefde, waarbij men dus denkt aan domme dartelheid of dartele domheid en dus alle ernst als uitgesloten beschouwt. Het kalf wordt ook als van geringe waarde beschouwd en de voedingswaarde van het vleesch gering geschat, van daar het spreekwoord kalfsvleesch is half vleesch. Spottenderwijs zegt men nog Rijkelui's kinderen en armelui's kalveren komen gauw aan den man, de eerste omdat zij geld in 't huishouden brengen, de laatste om dezelfde reden, maar met de bijgedachte, dat de arme menschen door geldgebrek gedrongen niet kunnen wachten tot het jonge dier volwassen is, zoodat zij het maar hoe eer hoe liever verkoopen. Men hoort nog de uitdrukking het kalf wil wijzer zijn als de koe, waarbij men aan de domheid van het kalf denkt en zonder te letten op de uitdrukking ‘zoo dom als een koe’, stilzwijgend aanneemt, dat de koe door de jaren van zelf wijzer is geworden. Alle beginnelingen, jongelui, ondergeschikten en derg worden dan bij domme kalveren, de ouderen en machtigeren bij wijze koeien vergeleken. In de Camera Obscura is sprake van ‘Mietje met de | |
[pagina 60]
| |
kalfsoogen’, waarbij men natuurlijk aan groote oogen denkt, zonder eenige uitdrukking, dus ook domheid verradende. Het akelige geluid, dat een kalf maakt als hij zich oefent om te leeren loeien komt ons in de gedachte als we iemand benauwd hooren braken, van daar dat men in plaats daarvan hoort zeggen: hij is aan 't kalven of kalveren. Als iemand het werk van een ander voor zijn eigen werk wil laten doorgaan, dan is er spottend of berispend sprake van met een anders kalf ploegen. Daarbij denke men aan Richteren XIV.5. Toen Simson met zijn ouders naar Thimath ging opdat deze voor hem eene dochter der Philistijnen ten huwelijk zouden vragen, kwam hem een jonge leeuw brullend tegemoet; hij greep hem aan en scheurde hem vaneen ‘gelijk men een bokje vaneen scheurt.’ Toen hij later zijne vrouw ging halen liep hij ter zijde ‘om het aasGa naar voetnoot1) van den leeuw te bezien; en zie, een bijenzwerm was in het lichaam van den leeuw, met honig.’ Hij at van den honig en gaf daarvan aan zijne ouders, maar zeide niet, van waar hij dien had. Op de bruiloft gaf hij aan de dertig gezellen uit de Philistijnen, die mede feest vierden dit raadsel op: ‘Spijze ging uit van den eter en zoetigheid ging uit van den sterke.’ Wanneer zij binnen zeven dagen dezen zin konden verklaren zou hij hun ‘dertig fijne lijnwaadskleederen en dertig wisselkleederen’ d.i. dertig hemden en dertig feestkleederen of feestmantels, geven, konden zij dit niet, dan moesten zij hem dat alles geven. Den derden dag waren zij overtuigd, dat zij het raadsel niet konden raden en vier dagen bedreigden zij de bruid met moord en brand als zij Simson niet bewoog haar het raadsel te verklaren. Eindelijk, den zevenden dag gaf zij toe en vleide en smeekte en weende tot hij haar de geschiedenis verhaalde, die hij aan niemand verhaald had, waarop zij aan hare landgenooten de begeerde inlichting gaf En toen Simson het antwoord vroeg zeiden de gezellen: ‘Wat is zoeter dan honig? en wat is sterker dan een leeuw?’ Daar zij dit van niemand konden weten dan van zijne bruid, gaf hij ten antwoord: ‘Zoo gij met mijn kalf niet hadt geploegd, gij zoudt mijn raadsel niet hebben uitgevonden.’ Zonderling genoeg wordt er hier van een kalf gesproken, hoewel dit niet gebruikt werd om te ploegen. De Fransche bijbel- | |
[pagina 61]
| |
vertaling spreekt van een génisse (vaars), de Engelsche van heifer (jonge stier)Ga naar voetnoot1) wat ongeveer op hetzelfde neerkomt, maar evenmin in den zin past. Veel verstand of overleg wacht men ook niet van eene koe, van daar het gezegde als een dom mensch iets verstandigs doet of wil doen je kunt nooit weten, hoe een koe een haas vangt, alsof men zeggen wilde, ook het allerminst mogelijk geachte zou toch nog wel eens kunnen gebeuren. Op dat begrip van domheid berust ook het gezegde wat weet een koe van saffraan eten, wat op zeer vele verslaggevers en beoordeelaars gezegd zou kunnen worden; wat weet een dom mensch van het hoogste, het fijnste, het edelste. Het spreekwoord voert ons terug naar den tijd toen saffraan, foelie, kruidnagelen en derg. tot de kostbare zaken behoorden, die alleen door de rijksten gebruikt werden. Een leelijk spreekwoord zegt men noemt geen koe bont of er is een vlekje aan wat in den letterlijken zin wèl waar is, maar figuurlijk niet. Als lasteraars en kwaadsprekers iets uit hun duim zuigen kan men daarom toch nog niet aannemen, dat een deel van hun laster waarheid bevat. Natuurlijk speelt ook de overal veel gebruikte melk in de taal eene belangrijke rol; van personen, die een fijne blanke huid en een gezonde kleur hebben zegt men, dat zij er uitzien als melk en bloed; wie er echter bleek, ongezond uitziet, wellicht nog dom bovendien, heeft een karnemelksgezicht (is de bleekheid een gevolg van ziekelijkheid, dan is het: hij heeft een kleur als bloed van een aardappel of als een boordje van een vuil hemd). Hoe hoog men in de oudheid de melk schatte zien wij in den Bijbel, o.a. Hooglied IV.11 waar Salomo tot zijn liefste zegt: honig en melk is onder uwe tong d.i. uwe woorden zijn liefelijk, hartelijk en weldadig; en verder o a. Ex. III.8 daarna nog twintig maal, waar Kanäan genoemd een land vloeiende van melk en honig (de Hoogd. vert. heeft ‘waar melk en honig stroomt’); en daarna in het dagelijksch leven de benaming voor een rijk en vruchtbaar land; bij melk denken wij aan vette, weelderige weiden, bij honig | |
[pagina 62]
| |
aan een rijkdom van in 't wild groeiende bloemen. Elders staat melk als tegenstelling tot gal, zoetheid tegenover bitterheid. Voorbeelden daarvan zijn talrijker in de Duitsche en de Engelsche letteren dan bij ons. Als voedsel voor kleine kinderen is melk hoofdzaak, vandaar de scheldnaam voor een dwaas jongmensch: melkmuil, als was hij een kind, dien de melk nog aan den mond zit; in verband daarmee het onnatuurlijk gevormdc melkbaard, waar het woord baard het begrip van heel jong en van melk zou moeten uitsluiten. De Franschman noemt zoo iemand met meer recht blanc-bec, zooveel als baardelooze. Het werkwoord melken komt ook dikwijls figuurlijk voor, waar sprake is van afzetterij, bedrog, valsche handel, misbruik maken van gebrek aan kennis van zaken en derg. Dan heet het, dat de neven en nichten den ouden oom melken, d.i. hem door vleierij of list zooveel mogelijk geld afhandig maken; men denkt daarbij aan het melken van de koe, waarbij haar ook de laatste druppel melk ontnomen wordt. Vandaar de namen duivenmelker en huisjesmelker voor menschen, die uit het fokken van duiven of het verhuren van huizen tot den laatsten cent toe, vaak op schandelijke wijze, weten te trekken van allen, met wie zij in aanraking komen. Ook de boter komt vaak in allerlei zegswijzen voor. Op het weeke of zachte van de stof doelende zegt men van een gevoelig of overgevoelig mensch: Hij heeft een hart als boter. Zonder zinspeling op den aard der stof zegt men dreigend: Ik zal je eens wat stokvisch zonder boter geven, d.i. stokslagen. Boter maken of karnen is een werk, dat nauwkeurig toezicht en geduld vordert. In onzen stoomtijd, tijd van luiheid en haast, klaagt men daarom aanhoudend over de boter; in vroeger tijd toen botermaken altijd handenwerk was, duurde het soms heel lang eer de boter gereed was, eer de melk boterde; vandaar dat men, als de goede uitslag zich lang laat wachten of men vermoedt, dat op geen goeden uitslag te rekenen valt de uitdrukking bezigt: het wil maar niet botteren, d.i. boter worden. Niet alleen de koe, maar ook de os, de stier en de bul komen in allerlei uitdrukkingen voor. Zeer oud, reeds door Mozes in Deuteronomium en ook later bij Paulus in den brief aan de Korinthen en in dien aan Timotheus komt de les voor den dorschenden os zult gij niet muilbanden, wat bijzondere verklaring vereischt. In | |
[pagina 63]
| |
het Oosten plag men het graan op den grond uit te spreiden en er ossen of paarden hard overheen te laten loopen, dat deze er de graankorrels zouden uittrappen. Volgens het voorschrift van Mozes mocht men dus niet zoo vrekkig en wreed zijn, de dieren met riemen of op andere wijze den bek te sluiten, maar men moest ze vrij laten eten. In den brief aan Timotheus wordt verklaard, dat de figuurlijke beteekenis is: ‘de arbeider is zijn loon waardig’; dat is dus zooveel als: wie den last van het ambt heeft, moet ook het loon van het ambt hebben. De os heeft altijd als een voorbeeld van domheid, ruwheid en vijandelijkheid gegolden; vandaar de scheldnamen os, ossekop (het deel voor het geheel genomen, als bij apekop, schapekop, ezelskop en domkop, slaapkop). Met Paschen zijn de vasten in de R.C. Kerk uit en mogen de geloovigen weer vleesch eten, verlokkend toont de slager dan de mooiste dieren en leidt er zelfs de straten rond; te Parijs is de rondgang van den boeuf gras (vette os) tegenwoordig zelfs nog een soort feest De os is met linten en kransen getooid, heel mooi, al te mooi gemaakt, daardoor werd paaschos de benaming voor een belachelijk en smakeloos opgepronkt persoon. Onder de strafwerktuigen der oude school kende met o.a. de bullepeesGa naar voetnoot1) die thans nog in de kleeden- of tapijtenklopperijen gebruikt wordt. In het Oosten werden de stieren en ossen veel als trekdieren gebruikt, in Zwitserland, een groot gedeelte van Duitschland en Oostenrijk en in het Oosten van ons land komt dit nog voor. Door middel van een houten toestel waren de dieren twee aan twee aan horens of kop of hals saamverbonden, dit toestel heette het juk, het ontnam aan de dieren de vrijheid en dwong hen den wil des bestuurders te volgen, vandaar het gebruik van juk in allerlei figuurlijke beteekenissen, als het beeld van dienstbaarheid, afhankelijkheid, of onderworpenheid en slavernij. Zulk een juk heet drukkend, hard, zwaar of zacht en licht, soms heet het een ijzeren juk. Christus getuigt in het N.T. van de plichten, die hij den geloovigen oplegt: ‘Mijn juk is zacht en mijn last is licht’. In het O.T. roept het volk, dat na Salomo onder Rehabeam staat, dat zijn vader hun juk hard heeft gemaakt, en zij smeeken, dat hij hun zware juk lichter zal maken. | |
[pagina 64]
| |
Zoo spreekt men van volkeren, die onder het juk gebracht worden of van een vorst, die een volk zijn juk oplegt; van de volkeren dat zij zich onder het juk buigen. Daarentegen van geduldig lijdenden dat zij gewillig hun juk opnemen of geduldig hun juk dragen. Eindelijk spreekt men ook van het juk verbreken en het juk afwerpen. Al deze uitdrukkingen vinden hunne verklaring in de oorspronkelijke beteekenis van het juk. Bij de Romeinen moesten de overwonnenen vaak onder het juk doorgaan nl. onder een speer horizontaal rustende op twee loodrecht in den grond gestoken speeren zoo als eenmaal in den Samnitischen oorlog de Veldheer Pontius in de Caudynsche bergpassen de Romeinen onder Veturius Calvinus en Sp. Postumius dwong half ontkleed onder het juk door te gaan, als zinnebeeld, dat zij slaven of onderworpenen (zelfs in dit woord ligt iets van den zin met juk bedoeld) waren en men hen desverkiezende het juk kon opleggen, gelijk men vroeger een misdadiger veroordeelde om het zwaard over het hoofd te hebben, ten teeken, dat hij eigenlijk den dood met het zwaard verdiend had. Ook hoorn of horen komt herhaaldelijk in beeldspraak voor; meestal doelt men daarbij op den vorm, zooals bij muziekinstrumenten en bij hoorn des overvloeds. Dat het bekende blaasinstrument in zijn eenvoudigsten vorm niets anders was dan een uitgeholde hoorn van een dier, bewijzen de Zwitsersche en andere herders, die nog niets anders gebruiken. Zoo gaat het ook met drinkhoorns; want de oude Germanen en Noren dronken aanvankelijk uit uitgeholde horens van dieren. P.Q. |
|