| |
Een eenvoudig, maar roerend verhaaltje. Daarom worde het heel natuurlijk, heel gewoon gezegd, met iets weemoedigs in de stem, waar men belangstelling voor het arme meisje wil wekken.
Het slot te zeggen met veel overtuiging. De meening van een vriend, dat een stuk brood beter ware geweest, moet met kracht afgewezen worden. De argumenten daartegen richten zich meer tot het gevoel dan tot het verstand, en moeten dus met warme overreding worden voorgedragen.
Mijne vrienden,
Kent ge iets weemoedigere, dan den eersten dag na een kermis?
Wat een contrast met den vorigen dag!
(Er is climax in de volgende opnoeming.)
Ge ziet op het marktplein geen nieuwsgierigen meer, geen bedrijvige koopers, geen schreeuwende kooplui, geen stalletjes meer met allerlei heerlijks, geen kunstenmakers in de open lucht, geen rookende oliebollen | of geurige wafels.
Hoe jammer, dat dit alles weer voorbij is!
| |
| |
De kooplui bergen, met iets gedrukts in hun bewegingen, al die dingen weg, die gisteren zoo verlokkend waren uitgestald, - en de weinige voorbijgangers | haasten zich verder.
Wat mij aangaat,
Ik deed als zij,
maar... wat hoorde ik daar? (Wacht dus even, en luister.)
toen een welbekende muziek | tot me doordrong.
Wat was het?
Een draaiorgel, zoo'n gemeen soort orgel | met neuzig, schreeuwerig en toch | klagend geluid, - begeleid door een trommel en een paar bekkens, die zoowaar deden alsof ze de maat wilden aangeven.
Maar, ge begrijpt wel,
Dat alles belette een paar kleine kinderen niet, om aan moeders hand | of den rok der kindermeid | te trekken | en te trekken,
zoo schuin af,
naar die verlokkende muziek toe, en men hoorde hen roepen, - met een mengeling van bewondering en begeerlijkheid in de hooge stemmetjes: -
(Doe dat na met uw stem!)
een draaimolen!
Een draaimolen! Ja waarlijk, daar stond er nog een; daar waren ze nog, de fiere rossen van ieder kind dat twee centen op zak heeft!
Voor mijn gevoel,
Een | democratische instelling bij uitnemendheid.
Want, ge weet het,
De linnen blouse en versleten pet | galoppeert er | naast de zijden jurk en de gepluimde baret.
En of ze er bij genieten?
| |
| |
Schoenmakersleerlingen, en smidsjongens die een boodschap moesten doen, konden moeilijk de verleiding weerstaan | een paar rondjes in deze | doorluchtige manège te rijden, - en opgeschoten meisjes | zaten op haar stramme rijdieren | éven fier | als de elegantste amazone op haar Engelsch volbloed.
Ik ging er heen, en kijk,
De rit was nagenoeg ten einde, want de beweging werd zichtbaar langzamer, en
nog beter bewijs!
men las op de gezichten der ruiters een soort spijt, die het pleizier begon te vervangen.
(Laat die spijt uitkomen, in uw toon.)
Hè, nu al? - las men in dien eigenaardigen | peinzenden trek, die zich op de kindergezichtjes begon te vertoonen.
Onderwijl, kijk,
Op een bank, vlak bij den draaimolen, zat een klein meisje. Misschien was ze zes of zeven jaar, schoon ze wel wat klein was voor dien leeftijd,
(Heel langzaam en met groot medelijden.)
maar het arme, magere lichaampje, - in lompen gekleed, en ellendig gevoed, - had blijkbaar niet kunnen groeien.
Nu zat ze daar op de bank en
Met groote, verrukte oogen, - waarmee anderen naar een tooverpaleis zouden kijken, - zag ze de pret aan,
och arme!
die zij wel nooit gesmaakt had, want in den zak van háár schunnig rokje | waren zeker nooit twee heele centen geweest.
(Met hoe langer hoe meer opgewondenheid:)
En toch, - één keertje maar klimmen op die mooie paarden! op dat witte met dat roode
| |
| |
kleed, - of neen, op dat zwarte met het gele zadel,
(vlugger, als zat ze er al)
en dan draaien, in de rondte, gauw-gauw, en lang, op de muziek van het draaiorgel, - alles om zich heen zien draaien!
Neen, ge voelt wel,
Dat was een | dolle droom,... maar zoo heerlijk!
Misprijs het niet in het arme schepseltje!
Want ga eens na! (Met heldere stem vragend.)
Wie van ons heeft niet, minstens ééns in zijn leven, gedroomd dat hij vleugels had?
De arme kleine was zoo treurig.
Zoo zat ze daar. De muziek hield op, de kinderen klommen uit den draaimolen | en andere kleinen haastten zich om er in te komen. Een paar moeders, die even wilden uitrusten op de bank,
(Met een weinig minachting)
keken met een schuinen blik naar de kleine, en, de japon naar zich toehalend, gingen ze zitten, - zoo ver mogelijk van het meisje af.
(Met harde, snauwerige stem.)
Ga daar weg, zei een kindermeid. Zoo kunnen wij er toch niet zitten.
Het kind schaamde zich.
Zonder een woord te zeggen, stond het kleintje op | en ging, langzaam, een eindje op zij.
Dat ziende, (verteederd)
De tranen sprongen mij in de oogen.
In eens kreeg ik lust, haar blij te maken.
Wil je ook eens draaien? vroeg ik, en hield haar twee centen voor.
(Laat de verbazing van het kind goed uitkomen!)
Ze keek me verschrikt aan, - bedacht zich een oogenblik, -
| |
| |
haar ooren niet kunnende gelooven,
toen, eensklaps, durfde ze haar geluk begrijpen, pakte de centen aan en klom haastig op den houten vloer en vandaar op haar zwarte paard. En toen keek ze me aan, met zoo'n | stralend gezicht, dat ik er koud van werd. - De baas van 't spel wilde haar wegjagen, maar zij het | blij | haar centen zien, wees
met hand en oogen,
van wien zij ze gekregen had | en zette zich vast in den zadel.
En toen!
De muziek begon. De paarden draaiden. Het gezichtje blònk van genot!
(Minachtend.)
Och wat! om zoo'n kleinigheid?
(Met klem en nadruk!)
Ja zeker!
(In eens op overredenden toon.)
En wat
is eigenlijk géén kleinigheid in deze wereld?
(Door den toon een beetje afgeven op de bedoelde ijdelheid.)
Misschien de vergulde rammelaars der ijdelheid | of der eerzucht niet? Of juweelen, en kanten, en eerbewijzen?
Als ge 't goed nagaat,
In satijn en zijde walsen in een danszaal, - of in lompen ronddraaien in een mallemolen, is het per slot niet eenzelfde soort genot?...
(Weer vertellend.)
Toen de molen stilstond, kwam het meisje er uit, keek me nog eens aan, en ging weg, zonder een woord te zeggen, - maar | met de triomfantelijke houding van iemand, die | zijn ideaal heeft bereikt.
(Met een medelijdend lachje.)
| |
| |
Wat bèn je toch dwaas, zei een vriend, die achter me stond, en alles gezien had.
(Op een toon van iemand die een goeden raad geeft.)
Hadt je niet wijzer gedaan met het kind een broodje te koopen?
(Met bijzonderen nadruk, en onmiddellijk invallend.)
Neen! antwoordde ik, ik had zeker niet beter gedaan.
Want, denk maar eens even na,
Er zijn niet veel menschen zoo hardvochtig | om een stuk brood te weigeren aan een kind dat honger lijdt; maar heel weinigen geven hem
(Pas op, op de volgende woorden komt het aan!)
het overvloedige, dat hij toch zoo noodig heeft.
Heb je 't niet gezien?
Deze pret, die armzalige pret van twee centen, zullen voor mijn vriendinnetje | een zonnestraal zijn | in haar ellendig leven.
Nog lang,
wat zeg ik?
altijd | misschien, zal ze zich den dag herinneren | dat ze in den draaimolen heeft gezeten, en die herinnering
(heel teer en zacht)
zal een glimlach brengen op haar verwelkt gelaat.
Want, per slot,
Het brood is niet alles; geef het aan die honger hebben.
Dan doet ge goed, zeker,
Maar laat ons ook het brood geven van 't verstand, en 't brood van het hart:
ik meen:
licht en vreugde.
| |
| |
Ge weet het net zoo goed als ik:
Niet alleen omdat ze nuttig zijn | heeft de goede God alle mooie dingen op aarde en in den hemel gemaakt; maar ook | omdat ze ons hart verrukken.
Nu dan,
Laten wij ook zoo doen, en enkelen | gelùkkig maken. En als wij genieten door 't gejuich van onze eigen kleinen, laat ons dan dok eens denken | aan die andere kleinen, die naar ze kijken,
(met stemverheffing)
die hen benijden,
(met lager en zachter stem)
en die
zuchten, en hunkeren.
(met iets meer verheffing)
en die, ô - zoo gelukkig zouden zijn, al gaf men hun ook maar
(druk vooral op de volgende woorden, maar laat de stem zakken)
voor twee centen
pret.
Schelts van Kloosterhuis.
|
-
voetnoot1)
- Uit het Fransch van L. Ricquier. - Zie weer het slot van noot 3 in No. 6 bl. 261.
|