| |
| |
| |
Verjaardag.
Vs. 103-120.
Naast den Vader en de Dochter, wier levensgeschiedenissen we nu kennen, staat de aanstaande Zoon. Al hooren we zijn stem niet (immers hij wordt nergens sprekend ingevoerd), toch is Volkert een te belangrijk personage in het kleine drama, om den lezer niet nieuwsgierig te doen zijn naar zijn karakter en zijn geschiedenis. Beide beschrijft Staring in het nu volgende deel. - Merk op, hoe geleidelijk hij (in vs. 103) van Wilhelmina overgaat naar Volkert! In een vroegere uitgaaf (vgl. N. en Z. no. 6 bl. 272) wordt enkel gezegd, dat V. ‘voor haar stond’. Staring, van wien gezegd wordt, dat ‘zijn hand niet rustte van zuiveren en polijsten’ (Inl. XVIII), had hiermede geen vrede. Vgl. nu uwe uitgaaf, waar de dichter - na de beschrijving van de groep Edelard-Wilhelmina - een andere groep: Wilhelmina-Volkert, teekent. Wie eenige phantasie heeft, ziet ze staan.
vs. 104. De maat eischt dat men leze Jong'ling. - Wierd': aanvoegende of voorwaardelijke wijze?
vs. 106-108. Verklaar: Op Hem (enz tot) kroost.
vs. 108. Tuigden = roemden, legden een eervolle getuigenis af. - Staring laat van getuigen (ww. en znw.) wel meer het voorvoegsel weg: zie Emma van Oud-Haarlem vs. 90, Marco III vs. 22, Twee Bult. vs. 107, 397 (tuigen voor betuigen), Jezus' Opstanding VII vs. 2, enz. - Wie roemden Volkert? ‘'t Heiligdom van Wetenschap en Wijsheid’ [Wat is 't onderscheid tusschen die twee?!] is: het kennis-rijk, waarin men het gemakkelijkst en geleidelijkst wordt binnengeleid, langs de academie, door de professoren. Hoe duidt Staring die Hooggeleerden aan?
Ervarenis voor ervaring, ondervinding (zie Hendriks!) is XVIIe-eeuwsch en komt bijv. bij Hooft voor.
Vs. 113. Merk op, hoe sterk Staring er op drukt, dat het recht aan Volkerts zijde is. Zijn ‘erfdeel’ (d.i. het hem van rechtswege toekomende) werd aangerand, niet enkel maar ‘betwist’ of ‘aangevallen’ of ‘aangetast’ (zie Hendriks 32! en hierachter vs. 139), - neen meer: werd hebzuchtig aangerand; - niet alleen waren de motieven van zijn tegenpartij niet nobel, ook haar wijze van doen
| |
| |
was niet ridderlijk, niet open, maar getuigde van list, neen meer: van valsche list. Vgl. ook hierachter vs. 162-4!
Themis (vs. 114). Wie was dat? Zie in uwe encyclopedie ook onder Dike! - Zinspeelt Staring ook op de kostbaarheid van het pleiten?
Vs. 115. Als kampprijs enz. Vgl. Lenora vs. 16 en verklaar dezen regel.
Beproefd (vs. 116). Is dat hetzelfde als: op de proef gesteld?
Haken (vs. 117). Vgl. de reeks Begeeren enz. bij Hendriks 101.
Opgaan beteekent eigenlijk: een opwaartsche beweging maken. Van de zon, maan (enz.) gezegd: schijnbaar die beweging maken langs het uitspansel. Meestal wordt deze beteekenis verengd tot: zich boven den horizon vertoonen, opkomen; of wel: zichtbaar worden. - Bij uitbreiding niet alleen van hemellichamen gezegd, maar ook van den dag, den dageraad, den morgen: Opgaan, blinken, En verzinken, Is het lot van ieder dag: En wij allen Moeten vallen, Wie zijn licht bestralen mag. (Bilderdijk). - Bij Staring hier beteekent opgaan: aanbreken, komen, en is het ww. zelfstandig gebruikt.
Vs. 118. Zoolang enz. Door dezen regel simpel een bijw. bijzin van tijd te noemen, verwaarloost men een oorzakelijk verband, dat blijkbaar tusschen dezen en den vorigen regel bestaat. Hij wachtte vergeefs zoolang -, maar ook: omdat hij geen eigen huis kon inrichten. - Kunt ge meer voorbeelden aanhalen, dat bijzinnen van tijd een ander karakter krijgen? Zie anders Den Hertog, Ned. Sprkk. II § 77.
Vs. 119. Waarom verborg Volkert zijn smarten? Waardoor vergat hij ze hier? - Ge ziet dus, dat deze regel V. prijst, en meteen nog eens de hartelijkheid van ‘den trouwen kring’ (vs. 120) in 't licht stelt.
| |
Vs. 121 - Slot.
Het maal is ondertusschen voortgegaan. Vóor men echter aan de taart begint; wil de dokter een toast slaan en roept om den feestbeker. Deze wordt gebracht en gaat rond, waarbij ieder zijn goede wenschen uitspreekt: anders dan tegenwoordig, nu ieder zijn eigen glas opheft. De bailluw, op zijn beurt, ‘biedt voor woorden schrift aan:’ een aardige vondst om het vonnis te introduceeren. In den eersten druk wist Staring er echter niets beters op te ver- | |
| |
zinnen. dan den ouden heer een zwakke borst te geven; later werd de dichter minder wreed en liet hem alleen verkouden zijn, ondanks het heerlijke zomerweer. - Dat Schrift, die rechterlijke uitspraak, zet de kroon op het feestmaal: Volkert krijgt zijn erfdeel, en met die erfenis zijn Wilhelmina. - De vader stort zijn hart uit in een lange rede, herdenkt den tegenspoed waarmee Volkert had te kampen, wijst hem vaderlijk op het zegenrijke van dien strijd, geeft zijn toestemming tot het huwelijk, duidt op Volkerts levenstaak, die verder dan het dorpje reikt en daardoor niet gedoogt dat het drietal samen blijft. 't Aanzien van zijn dochter en de gedachte aan de naderende eenzaamheid doen hem natuurlijk terugdenken aan zijn gelukkig huwelijk met Martha. Zóó'n huwelijksleven wenscht hij hun toe, met alleen deze beperking, dat niet de een den ander eenzaam achter late. - Nog even teekent Staring een groep van de gelukkige hoofdpersonen, en vat dan de eindstemming samen in den schoonen slotregel:
‘En Gods nabijheid drong door aller ziel.’
Vs. 121, 122. Merk op, hoe Staring - als buitenman - precies weet, welke vruchten er 6 Juli (vs. 85) op tafel kunnen komen: meikersen (die, ondanks den naam, nog nooit in Mei verschenen zijn) duren tot ongeveer half Juli; aardbeien van begin Juni tot einde Juli; aalbessen van begin Juli tot diep in Augustus. - Ook dit behoort tot het bewaren van ‘de lokale kleur’. Ge herinnert u uit de Familie Stastok, hoe Hildebrand in October sinaasappelen presenteert, en - in latere drukken - er zich geestig uitredt door er op te wijzen dat zijn tante ‘van sparen en bewaren’ wist! (Camera Obscura 74).
Let ook op de karakteriseering van het tafelgesprek: de mannen spreken over gewichtige zaken als oorlog en vrede (peis), en maken zich daarbij nog al druk (: ‘warm gesprek’); 't jongste moedertje uit de buurt, de vrouw van den Schout, vertelt natuurlijk de heldendaden van haar lieveling; des dokters huiszorg heeft het over den moestuin, die háár na aan 't (culinarisch) harte ligt; Wilhelmina denkt aan den fuchsia dien ze van Volkert kreeg.
Vs. 134. Wanneer, waar wij toen zouden gebruiken. Wat is het onderscheid in hedendaagsch proza tusschen beide woorden? Vgl. de aant. bij vs. 42.
Plotslijk (vs. 135): vgl. de aant. op Twee Bult. vs. 223. - Is
| |
| |
er onderscheid tusschen: plotseling, onverwacht(s), op eens, eensklaps, in eens?
Getrokken letters (vs. 137). Een trekletter is een groote krulletter, in een haal getrokken; specialiteit van meester Baljon en meester Pennewip.
Zij mijn arm gestrekt (vs. 139): waartoe?
Vs. 144. Zoek in uw encyclopedie [of in Kroon's Mythologie] op, wat Ganymedes, den schoonen zoon van Tros, weervoer.
Vivat (vs. 146) = hij leve, vgl. Marco II, 2 vivant = zij leven (meervoud).
Gul (vs. 146), zie de aant. op Twee Bult. vs. 162. - Is het hier synoniem met openhartig of met gastvrij? (Hendriks 228).
Vs. 149 v.v. Om welke twee redenen vindt de Bailluw, dat er veel gesproken dient?
Dies (vs. 153), daarom, hierom, derhalve, dan ook, dus, des, dientengevolge, alzoo, dien(s)volgens, ergo, deswege, mitsdien, om die reden, op dien grond. - In de dagelijksche taal verwisselt men dikwijls de begrippen grond en reden, en soms zelfs wordt het begrip oorzaak er doorheen gehaspeld. Welk onderscheid maakt gij tusschen die drie? [Alle drie zijn werkingen die een andere werking of toestand te voorschijn roepen; deze heet bij een werkende oorzaak: gevolg; bij een reden: besluit of daad; bij een grond: gevolgtrekking of bewering. Zie verder Den Hertog, Ned. Sprkk. I § 49 vv. en het daar aangehaalde artikel van Prof. Land]. - Welke woorden uit bovenstaande rij (dies, daarom, enz) zien op een reden; welke op een grond; welke op allebei? Geef voorbeelden ter toelichting!
Hier (vs. 154). De middelen waarmee de taal tijds- en ruimtebetrekkingen uitdrukt, komen in vele opzichten overeen. We denken ons de tijdsbetrekkingen meestal door middel van plaatsbepalingen. Zoo spreken we van tijdvakken, tijdpunten.... Vul eens verder aan! We zeggen: op dien dag, tegen den avond, in dat jaar... Vul weer aan. - 't Woord hier echter wordt zelden met betrekking tot den tijd gebruikt. Toch is het als tijdsbepaling op deze plaats volkomen duidelijk. Hoe komt dat? - In een vroegere uitgaaf stond er met. Stond er toen precies hetzelfde als nu?
Gestempeld (vs. 155). In een vorigen druk was het blad ‘verzegeld’. Gestempeld, verzegeld, gezegeld.... wat kiest ge?
Nam, en las (vs. 156): zonder lijdend voorwerp. Dit komt meer voor, zooals ge weet, als het voorwerp bekend genoeg wordt geacht.
| |
| |
Maar bij scherp toezien is er toch verschil tusschen de volledige en de onvolledige uitdrukking. Wordt het voorw. weggelaten, dan gebeurt dat omdat het voorw. als onbelangrijk, onbeteekenend wordt beschouwd; de aandacht concentreert zich op de handeling, op het doen. Hij nam, en las zegt voor mij ongeveer: hij maakte de bewegingen van aanvatten en lezen. Aan dit gastmaal zal echter het Stuk, het vonnis, zooveel belangstelling gewekt hebben, dat het niet als van ondergeschikt belang door Staring maar weggemoffeld mocht worden.
Veellicht (vs. 160): Zie Twee Bult. vs. 384, aant.
Perk (vs. 168): worstelperk, oefenplaats. God heeft Volkert het juk in zijn jeugd opgelegd, hem beproefd, met de bedoeling zijn karakter te volmaken. Daarvoor mag de jonge man dankbaar zijn. - 't Woord perk komt dikwijls bij St. voor: vgl. de aant. hiervoor op vs. 12, Lenora 55, Jaromir I, 28, Op 't gezigt van trekkende Kraanvogels 22, 't Kleine Veiligst 5, Aan de stad Parijs 4 (bloedperk), Eduard v. Gelder coupl. 21 (worstelperk), enz.
Bekommernis (vs. 173), nu nagenoeg verouderd voor: bekommering, bekommerdheid, verdriet.
Toeven, hier = wachten, dralen, aarzelen. Vgl. Twee Bult. 163 aant., Verlangen 13: Wat toeft gij....; Marco II 144 (= wachten): Hij toeft als zij toeft; Marco III 88 (= afwachten): als hij 't wederkeeren Van Julia.... hier toefde; Jaromir Gewroken 40: waar thans Een onverwelkbre lauwerkrans Zijn schedel toeft; De Verloofden 106: Een Jonkvrouw stond nu daar - En toefde zijnen groet; Aan de Stad Parijs 8: als gij.... Nu 't vonnis toefdet van uw ondergang; De Winterroos 3: Uw Zusters toefde, in hof en hagen, Een rust, die gij alleen niet smaakt; enz.
Eigenbaat (vs. 177), zelfzucht, baatzucht, belangzucht, eigenbelang, egoïsme. Wat is het gemeenschappelijke in deze begrippen? Welk verschil ziet ge tusschen deze zes? Vgl. Hendriks 85.
Dat (vs. 178): zoodat.
Daar (vs. 179) = nu, of = omdat?
Scheiweg = weg die zich verdeelt, driesprong. Tot zóó ver hebben ze met hun drieën denzelfden weg geloopen, nu splitst het gezelschap zich.
En nu... (vs. 185). Over zijn Martha sprekend, wordt hem haar gemis weer voelbaar en zou hij zich willen beklagen om zijn eenzaamheid. Maar dadelijk onderdrukt hij die opwelling, want
| |
| |
iedere klacht zou een wanklank zijn voor de kinderen. - Mooi zegt hij: 'k Wil van ver mij zonnen (koesteren) in de stralen van uw heil. Wat bedoelt men, als men hier ‘de eenheid van voorstelling’ roemt?
Verheugnis (vs. 187), hier = blijdschap, vreugde. Weinig gebruikt. [Meer bekend is het woord in den zin van: halve roes: hij had een heele verheugenis aan.]
Meerder (vs. 191): stapelvorm of dittologie. Zoo noemt men vormen waarin één functie op twee verschillende manieren wordt uitgedrukt. Druppel bijv. is oorspronkelijk een verkleinwoord. Toen men dat niet meer voelde, ontstond het woord druppeltje. Achter den niet meer als meervoud gevoelden vorm volker zette men nog en: volkeren. - Vgl. verder Verdam, Geschiedenis der Ned. taal 177 (hoofdstuk: Werking der analogie of de macht van het voorbeeld), waar nog behandeld worden: ziektens; eerder, meerder, beterder; voogdijschap, heerschappij; schoenen, teenen; gegeten; immermeer; in lichte laaie vlam; brokstuk, heerleger, graftombe, keurslijf, winkelhaak; windhond, muilezel, walvisch, rendier, struisvogel, pijnboom, enz. - Ga eens na, op welken grond ieder van deze woorden een stapelvorm genoemd wordt.
Menigeen heeft de neiging, de uitdrukking ‘in lichte laaie vlam’ af te keuren als fout, maar vergeet dat hij dan ook moest spreken van een wind, een wal, van geten, van heerschap, schoen, voor: een windhond, een walvisch, gegeten, heerschappij, schoenen, - wat hij niet doet omdat het òf onverstaanbaar ware òf verwarring zou stichten. En dàn, als het andere onverstaanbaar is, wil men den groei der taal, het veranderen van de woordvormen [en van nog zooveel meer] wel erkennen. Waarom in het andere geval niet? Men meent toch niet, dat alleen die veranderingen in de taal tot stand komen die logisch gerechtvaardigd kunnen worden? - ‘In lichte laaie vlam’ is niet fout, maar nieuw voor de ook nog gebruikte uitdrukking ‘in lichte(r) laaie’, die voor menig oor iets gemaakts, iets pretentieus heeft.
Meerder komt bij Staring meer voor, bijv. Genezend Maal 61: Dat 's meerder dan ik wist; Meizang coupl. 5: Was 't meerder weelde Dan lentevreugd; Marco III 62: honderd zal ze er plukken, En meerder, eer 't sezoen verloop! Enz. - Toch klinkt ons dit meerder vreemd.
Waar de Hoop aanschouwen zal (vs. 194): de hemel, waar de Zaligen hun hoop verwezenlijkt zullen zien.
| |
| |
Haar oproep (vs. 196): De oproeping naar 't Vaderhuis door de Algoedheid (vs. 189).
Zeker iemand, ik weet niet meer wie, heeft eens gezegd, dat een goed boek of een goed opstel dit gemeen heeft met een Gotische kathedraal, dat het per slot als met een vinger naar boven wijst. - Dit kan opgevat worden zoo, dat een goed boek ons per slot naar hooger, meer omvattende levensproblemen verwijst, - maar 't kan ook letterlijker genomen worden. - In ieder geval kunnen deze woorden op het slot van De Verjaardag worden toegepast.
***
Verzoek. Een volgenden keer zal Ivo behandeld worden. Wie moeilijkheden in dat gedicht ontmoet heeft, zal me verplichten door vragen in te zenden.
Schelts van Kloosterhuis.
|
|