Noord en Zuid. Jaargang 24
(1901)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe opgaven van de hoofdakte-examens. 1901. (Vervolg van bladz. 474).IV. Amsterdam.A. Nederlandsche Taal (9.30-10.45).De gebeurtenissen in Z.-Afrika gaven Alb. Verwey onderstaand sonnet in de pen. Verklaar het zin voor zin en geef verder alle toelichtingen die gij dienstig acht om te toonen, dat gij het geheel goed begrijpt. (De interpunctie van den dichter is ongewijzigd overgenomen.) De stam van 't volk doet nu zijn loten beven
Omdat een twijg herplant in vreemde streek
Gewond beweegt: geheimnisvol geleek
Eén leven nog door stam en twijg te streven.
| |
[pagina 513]
| |
Verwantschap trilt in 't bloed en luide spreek'
Ze in eendre taal en dring de hand tot geven, -
Want krachtloos zijn we en ons is niets gebleven
Van hulp die steunde en macht die niemand week.
De stam van 't volk doet nu zijn blaad'ren ruischen,
En vreugd voor 't minst is 't ritslen all' te saam;
Te lang in stilt hing elk voor zich alleen.
Eén bloed is 't al, hier kronklend, daar aan 't bruisen.
Eén taal is de onze en de onze eenzelfde naam:
Eén ons gevoelen, zij 't ook in geween.
| |
B. Opstel (10.45-12.15).(Naar keuze).
Maak een opstel over een der volgende onderwerpen: 1. Beets als dichter. 2. De dames Wolf en Deken. 3. Beginselen. 4. Volksweerbaarheid. 5. Het uitgaan van een school. | |
A. Nederlandsche Taal.reg. 1. ‘Die volken zijn van éénen stam.’ Deze beeldspraak berust op de bekende veraanschouwelijking van verwantschapsbetrekkingen tusschen familieleden, en tusschen verschillende volken door een boom. Zoo spreekt men van een' stamboom, van een geslachtboom. Het Nederlandsche volk en de Hollanders in Zuid-Afrika zijn afstammelingen van dezelfde voorvaderen, of overgebracht in de taal van den dichter: het zijn loten van denzelfden stam. ‘De stam van 't volk doet nu zijn loten beven’, d.w.z. de volken, die met het Zuidafrikaansche verwant zijn, gevoelen een' schok. reg. 2. ‘de twijg herplant in vreemde streek’, hiermede bedoelt de dichter de Hollanders in Z.-Afrika. Die twijg beweegt gewond d.w.z. dat volk, gegriefd en belaagd door de Engelschen, onderging vernedering op vernedering, en greep de wapenen op. reg. 4. Terwijl dat volk verdrukt en vernederd wordt, spreekt luide in de verwante volken de stem des bloeds. Thans bemerken we, hoe een geheimzinnige, onzichtbare band die verwante volken vereenigt. Het eerste couplet vatten we aldus samen: De volkeren met het Z.-Afrikaansche van éénen stam zijn gewekt uit hunne zoete rust door de gruwelen aan hunne broeders in het verre land bedreven. Lettende op de uitingen van medelijden en sympathie wordt het voor ons aller oog duidelijk, dat nog een innige band ons aan gindsche broeders bindt. | |
[pagina 514]
| |
reg. 5. ‘Verwantschap trilt in 't bloed.’ Wij Nederlanders gevoelen, dat het onrecht in Z.-A. bedreven, onze stamgenooten treft. reg. 6. ‘luid' spreek ze in een'dre taal.’ Luid moet die verwantschap spreken, d.w.z. zij moet zich uiten in daden, maar voor het welslagen van ons aller pogen is het allernoodzakelijkst, dat allen, die willen helpen, zich vereenigen, om gezamenlijk iets tot stand te brengen, dat de nood kan lenigen. ‘en dring de hand tot geven.’ hier wekt de dichter ons op tot mildheid; wij zullen geld, veel geld bijeen moeten brengen, om daarmee zoo al niet de strijdende Boeren, dan toch hunne achtergebleven betrekkingen te helpen. reg. 7 en 8. Wij Nederlanders zijn machteloos tegenover de overweldigers in Z.-A. Zij missen de macht, om met gewapende vuist verder bloedvergieten te beletten. Vroeger, in lang vervlogen eeuwen, was dat anders. Toen konden we onder zulke omstandigheden een krachtig ‘Tot hiertoe en niet verder’ laten hooren; toen konden we hulp verleenen en waren we een bondgenoot, die niet van wijken wist. De inhoud van het tweede couplet komt dus hierop neer: Meer dan ooit voelen wij, dat de ‘Afrikaanders’ onze verwanten zijn en onze sympathie willen wij toonen door daden. Moge die stem van medelijden luide spreken en ons aansporen tot eendrachtig samengaan in 't beramen van middelen ter leniging van den nood; moge veel geld bijeengebracht worden ter ondersteuning van de weerlooze familiebetrekkingen der strijdende Boeren. Andere, krachtiger hulp kunnen wij niet verleenen. De macht onzer voorvaderen is helaas de onze niet; wij kunnen niet, zooals zij gedaan zouden hebben, den dwingeland door kracht van wapenen tot reden brengen. reg. 9. We keeren weer terug tot het beeld van den boom. Werd in couplet 1 vermeld, hoe de loten beefden, thans doet de staan zijne bladeren ruischen: de rust is uit, er is beweging gekomen, beweging, die voortduurt. Wij zijn niet enkel opgeschrikt door den noodkreet, geslaakt door onze stamverwanten, wij allen werken. reg. 10 en 11. ‘En vreugd voor 't minst is 't ritslen all' te saam.’ Alle bladeren ritselen, d.w.z. alle verwante volken werken in het belang der verdrukten; welk een verblijdend verschijnsel, dat een ieder het zijne wil bijdragen tot vermindering der ellende. | |
[pagina 515]
| |
Welk eene tegenstelling met vroeger, toen de meesten zich niet bekommerden om wat daarginds voorviel. reg. 12. Eén bloed is 't al, hier kronklend, daar aan 't bruisen, d.w.z. de Nederlanders en de Zuidafrikaansche strijders hebben hetzelfde bloed in de aderen, zij zijn afstammeling van dezelfde voorvaderen en zij voelen duidelijk de nauwe verwantschap; allen spreken nog dezelfde taal, allen dragen nog denzelfden naam van Hollanders, is het wonder, dat de Nederlanders zich één gevoelen met de Afrikaanders in deze dagen van lijden en smart? In 't laatste gedeelte wijst de dichter er op, hoe allen zich beijveren om hun' goeden wil te toonen. Welk een verblijdend verschijnsel te ontwaren, dat onze bemoeiïngen zich uitstrekken tot het welzijn der arme verwanten in het verre Zuid-Afrika. Hoe geheel anders is het nu dan vroeger, toen velen zich niets lieten gelegen liggen aan het wel of wee van de beide jonge Republieken. Thans voelen wij allen, dat die moedige strijders onze broeders zijn, die dezelfde taal spreken, denzelfden naam dragen. Geen wonder voorwaar, dat hun smart onze smart is. | |
V. Arnhem en 's-Hertogenbosch.Nederlandsche Taal. (1½ uur.) 1e gedeelte.(Spelling van De Vries en Te Winkel).
Geef den inhoud van het volgende gedicht in proza weer: Oud-Amsterdam was 't kijkjen waard!
Ge vondt, al deedt ge een reis om de aard',
Geen land en liên zoo wel gepaard!
Hun huis zoo stemmig als hun hemel,
Het water diêr als welvaartsbron,
En langs de gracht wat loofgewemel,
Of men natuur niet missen kon!
Ook was het aardig om te aanschouwen
Als 't zonlicht speelde door dat groen,
Hoe die zoo zedige gebouwen
Zich geestig wisten voor te doen:
De gevelspits, wier luchte trappen
De voet verlokt werd op te stappen,
Getooid met beeldje of gulden vaan, -
De net gevoegde roode steenen,
Waartusschen witte wachtren schenen
Der spreuk, die 't midden mocht beslaan, -
Het vensterke, achter zware luiken
Wegwijkende om den wind te ontduiken, -
't Geheel trok als die klopper aan!
| |
[pagina 516]
| |
Er woelde een wereld in die straten,
Als walgde 't rap geslacht van rust:
Toch viel in 's luifels schaâuw te praten;
Ter sluik werd op die bank gekust!
De voorspoed wies - en tempels rezen,
Voor alle tong, naar elks gemoed
Maar uit denzelfden overvloed
Voor ouden stok en schaamle weezen
Het dak dat schut, de school die hoedt!
Een stad die, eigenaardig groot
In dank haar deeglijkheid genoot!
E.J. Potgieter, 1859.
| |
2e gedeelte. Nederlandsche taal (1¼ uur).Gebruik onderstaande woorden in zinnen en omschrijf vervolgens de beteekenis ervan nauwkeurig: Omzichtig, doorzichtig, voorzichtig, opzichtig, - vergoeden, vergoelijken, vergelden. | |
1e Gedeelte.Amsterdam in vroegeren tijd loonde ruimschoots de moeite van hem, die vol gevoel voor 't schoone, die stad aandachtig gadesloeg. Nergens op aarde zou hij een volk aantreffen, dat zoo eigenaardig paste bij het land, dat het bewoonde. Dezelfde overeenkomst viel op te merken tusschen de op het oog zoo eenvoudige, sobere woningen en de meestal eentonig grauwe hemel. Hoe doorsneed het water in alle richtingen de stad! maar geen wonder: de koopman had behoefte aan dien verkeersweg; groote en kleine vaartuigen doorkruisten de stad, om de koopwaren door zeeschepen uit alle oorden der wereld aangevoerd, naar de pakhuizen over te brengen. Schilderachtig teekenden zich boomenrijen langs de grachten af; zij bewezen, dat de Amsterdammer niet enkel leefde voor zijne zaken, maar ook open oog had voor natuurschoon.Ga naar voetnoot1). Hoe aardig kwamen die eenvoudige huizen uit, wanneer het zonlicht en de wuivende bladeren der iepen ze beurtelings verlichtten en beschaduwden. Om strijd bepaalde de aandacht van den toeschouwer zich op die eigenaardige trapgeveltjes, welker spits versierd was met een beeldje of een' vergulden windwijzer; op de roode | |
[pagina 517]
| |
steenen, met de heldere witte voegen, slechts afgebroken door den middensteen, waarop eene spreuk gebeiteld of geschilderd was; op dat vensterraam, dat bescherming tegen de windvlagen scheen te zoeken achter de zware luiken, op dien ouderwetschen klopper; alles boeide het oog. En welk eene drukte, welk eene levendige beweging in de straten! Van rusten scheen niemand te houden en toch de schaduw der luifels bood eene geschikte plaats aan om een oogenblik te staan praten; toch wist menig jonge dochter bij ervaring, hoe gemakkelijk haar op die bank voor het huis in 't duister ter sluik eenen kus ontstolen was. De voorspoed nam toe. Kerken verrezen er voor lieden van verschillende nationaliteit en van verschillende godsdienstige richting. Maar nog meer deed de stad, toen de ijver harer burgers schatten binnen bracht. Zij bezorgde den ouden van dagen eene veilige schuilplaats in 's levens wintertijd en voor de jeugd stichtte zij scholen, waar de jonge burgers gevormd konden worden naar hoofd en hart. Wie zou het nog in twijfel willen trekken, dat Amsterdam een dankbaar en degelijk gebruik maakte van de schatten, door den handel binnen hare muren gebracht? | |
2e Gedeelte.1. Daar gleden verschillende gedaanten over het sneeuwveld, omzichtig rondziende en voortsluipende in de richting, waar het paviljoen lag (Schimmel). Omzichtig sloop de dief door de kamer naar het schrijf bureau: het minste gestommel b.v. veroorzaakt door het stooten tegen stoel, of tafel, zou hem hebben kunnen verraden. Omzichtig is door middel van het achtervoegsel ig afgeleid van 't thans verouderde omzicht = het omzien, het her- en derwaarts zien met het doel om op te letten of alles rondom veilig is, of er niet van eenigen kant gevaar dreigt; vandaar bij uitbreiding de beteekenis behoedzaam (Woordenboek der Nederl. Taal). Wie omzichtig te werk gaat, handelt zeer behoedzaam. De plannen der Engelschen, toen zij president Krüger tot het uiterste dreven, waren tamelijk doorzichtig: een ieder begreep, dat niet het onrecht den uitlanders aangedaan, maar de begeerte om | |
[pagina 518]
| |
ééne groote Zuidafrikaansche Kolonie te stichten voor hen de ware reden was, die tot den rampzaligen oorlog leidde. Doorzichtig is eene eigenschap van die stoffen, waar men zonder moeite door heen kan zien. Glas, helder water zijn doorzichtig. In fig. zin zegt men dan ook plannen, doorzichtig zijn en wel dan, wanneer men zonder veel moeite de niet vermelde beweegredenen of het niet vermelde doel kan kennen. Mits gij voorzichtig wilt zijn, moogt ge vaders glas uit de kast halen. Wanneer men eene droog gewreven naald voorzichtig op water legt, blijft ze drijven. In de letterl. beteekenis des woord is hij voorzichtig, die aandachtig voor zich uit ziet; bij uitbreiding heeft voorzichtig de beteekenis van behoedzaam, doch voorzichtigheid sluit minder behoedzaamheid in dan omzichtigheid. ‘Wat schoon is, moet eenvoudig zijn.’ Stellig zullen de slaafsche navolgsters van allerlei dwaze modes, de vrouwen, die als de mode het zoo wil, zich niet laten weerhouden zich opzichtig te kleeden, de waarheid van bovenstaande gezegde niet beamen. Opzichtig beteekent opzienwekkend, in 't oog loopend, de aandacht tot zich trekkend door vreemde kleedij. 2. De schade, die het vrachtgoed onderweg geleden had, werd den afzender door de spoorwegmaatschappij vergoed. Aan de sollicitanten, die aan het vergelijkend onderzoek te A. deel hadden genomen, werden reis- en verblijfkosten vergoed. Vergoeden beteekent door geldelijke offers, door liefheid goed maken, vereffen, wat we een ander te kort hebben gedaan of schuldig zijn. Geleden schade, onkosten, die we voor anderen hebben gemaakt, uitgaven, die we in 't belang van anderen hebben gedaan, worden vergoed. (N. en Z. 1895, pag. 558). De zwakke moeder vergoelijkte het wangedrag van haren jongsten zoon tegenover den vader, die don knaap bestraffen wilde. ‘Dagen lang was een dergelijk schrapje het eerste gevolg zijner bezoeken in dat huis geweest; dagen lang viel het te vergoelijken, dewijl wetenschap winstgevende zijn kan ook zonder dat de kunst louter de koe wordt.’ (Potg. De Zusters). Vergoelijken beteekent goed, lief maken, een aardig, schoon voorkomen geven en in overdrachtelijken zin: ten goede uitleggen. (N. en Z. 1895 pag. 558). Men moet zedelijk hoog staan, om steeds kwaad met goed te vergelden. | |
[pagina 519]
| |
De arme ziel was verlegen met al de hulp, die haar in die moeilijke dagen verleend werd; de gedachte hoe al die weldaden te vergelden hield haar telkens en telkens weer bezig. Vergelden beteekent beloonen. Wanneer we anderen iets willen vergelden, gevoelen we behoefte om dien anderen iets in ruil te geven voor wat zij ons aandeden of schonken.
Van der Mate. | |
Naschrift.Met genoegen constateeren wij, dat er hoewel zeer langzaam meer naar gelijkheid in de Opgaven voor de Hoofdacte-Examens gestreefd wordt: door de beide commissie's in eene inspectie is hetzelfde werk opgegeven, terwijl de opstellen in eene andere inspectie zeer veel overeenkomst vertoonen. Waar we vorige jaren (zie o.a. N. en Z. 1897 pag. 556) onze bevreemding te kennen gaven, dat bij de Acte-Examens voor onderwijzers en de Hoofdacte-Examens door de verschillende commissies verschillend werk opgegeven kan worden, terwijl bij de meeste andere examens voor alle candidaten de schriftelijke opgaven dezelfde zijn, is het te begrijpen dat wij vooruitgang in dezen op prijs stellen en ons vleien met de verwachting volgende jaren nog meer eenheid te kunnen constateeren. |
|