dood (even plotseling en even volkomen) als iemand, die een doodsteek, in het hart gekregen heeft, morsdood. Bij nog verdere uitbreiding als in hartstikken doof beteekent het woord: volkomem.
Haveloos, afgeleid van have met het suffix loos, beteekent eigenlijk: zonder have, zonder bezitting. Deze beteekenis is thans nagenoeg verouderd en verdrongen door die van: ongehavend (in verschillende opvattingen).
Deze overgang van beteekenis is begrijpelijk uit de verwisseling van haveloos met ongehavend, eensdeels tengevolge van de groote overeenkomst tusschen die adjectieven (de zoo goed als gelijkluidende stammen en de geheel of bijna geheel gelijke beteekenis van loos en on), welke het eene woord licht voor het andere kon doen nemen, en ten andere, doordien zoowel het eene als het andere adjectief in armoedig en schamel synoniemen had. Bij het meer en meer in onbruik geraken en ten slotte volkomen verouderen van ongehavend, is haveloos daarvoor allengs zoo geheel in de plaats getreden, dat de oorspronkelijke beteekenis van dit laatste thans zoo goed als vergeten is.
Bij overdracht havelooze school, sedert het midden der 19de eeuw, in navolging van het Engelsche ragged school, in vele plaatsen de naam voor wat beter genoemd wordt school voor havelooze kinderen (Engelsch school for ragged children).
Havenen. Dit woord schijnt aanvankelijk handelen, hanteeren, of handhaven beteekend te hebben, en gehouden te moeten worden voor een afleiding van have, voorkomende in het verouderde handhave, handvat. In bovengenoemde beteekenissen is het woord verouderd; thans wordt het alleen gebezigd in den tegenovergestelden ongunstigen zin van: beschadigen, toetakelen en meer figuurlijk: over den hekel halen. Deze overgang van beteekenis kan plaats gehad hebben door bemiddeling van gevallen, in welke havenen verbonden werd met bijwoorden van ongunstige beteekenis. Ook kan havenen zijn ongunstige beteekenis verkregen hebben tengevolge van een schertsende of ironische toepassing van een der beteekenissen als: reinigen, opknappen. Hetzelfde treft men immers aan bij afborstelen, afrossen en bij uitdrukkingen als: den mantel uitvegen, de ooren wasschen, enz.
Haverklap. Dit zelfstandig naamwoord komt alleen voor in om een haverklap, met de beteekenis van: om een kleinigheid, een nietigheid; vervolgens: om iedere kleinigheid, iedere nietigheid,