Noord en Zuid. Jaargang 24
(1901)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 500]
| |
De verjaardag.Vs. 32-60.De Grijsaard zit dan op den heerlijken Julidag in den tuin en, als bij zoovele oudjes wier leven zich achterwaarts concentreert, trekt heel 't verleden weer langs hem heen. Schemerachtig ziet hij zijn jeugd en jongelingschap, beheerscht door hardhandsche leermeesters; duidelijker herziet hij zijn gelukkig huwelijk; volkomen duidelijk zijn lieve vrouw, aan wier sterf bed hij zich weer denkt; en dan komt hem te binnen wat Wilhelmina voor hem was en is. Het einde is vrede en blijdschap: een dankgebed opgeweld uit het diepst zijns harten. Gewelkt (vs. 34), gerijpt (vs. 35): zijn leven vergeleken bij een plant die bloem en vrucht draagt. Harde tucht (vs. 35): hetzelfde als strenge tucht? Hendriks 230. vs. 36: polysyndeton (zie Van Dale); tegenstelling: asyndeton. Wondren (vs. 37): als de meeste zeelieden (: ‘Wie vaart leert bidden’) is Edelard godsdienstig en schrijft dus zijn redding aan hooger tusschenkomst toe. Vgl. vs. 51 vv., vs. 168 enz. Loonend zoet (vs. 38): 't geluk dat hem beloonde voor zijn inspanning. ‘Aan die hand gesmaakt’ behoort bij ‘zoet’. Hier (vs. 41): in dit huis. Den eersten herfst en winter na de bruiloft heeft het paar dus nog in de stad doorgebracht. Afgeborgd (vs. 43). Borgen heeft de dubbele beteekenis van: op crediet geven en op crediet nemen. Af borgen = een zeker ding (koopwaar) nemen onder belofte later de waarde terug te zullen geven. ‘Het eerste jaar had den hof zijn tooi afgeborgd’ = had den tuin zijn sieraad afgenomen onder belofte van teruggave: 't was dus herfst geworden. ‘'t Jaar had den hof zijn tooi weergebracht’: in de volgende lente. Als (vs. 42), liever toen, vgl, de aanteekening op Twee Bult. ve. 89. - Dat als voegwoord van tijd kon worden, is begrijpelijk als men bedenkt dat ‘het begrip van vergelijking, op voorvallen in den tijd toegepast, van zelf leidt tot de voorstelling van gelijktijdigheid’. (Het Wdb. II 257). Verklaar dat nader! - In 't Mnl. komt so (en het versterkte also) voor in den zin van zoodra, wanneer, | |
[pagina 501]
| |
toen, terwijl. In den Statenbijbel zijn zoo en alzoo in die beteekenis zeer gewoon. Trouwens in 't Fransch ziet men bij comme en in 't Hoogduitsch bij wie denzelfden overgang. - Als (voegw. van tijd) wordt verbonden 1. met een verleden tijd, 2. met een toekomenden tijd, 3. met een tegenw. tijd die een toekomenden vervangt, 4. met een tegenw. tijd [en wel a met een z.g. historisch praesens, of b met de bijgedachte dat iets herhaaldelijk voorvalt of pleegt te geschieden] (Het Wdb. t.a.p ) - In de opvattingen 2-4 is als nog springlevend. Voorbeelden: Het zal u eenmaal, als gij later van mijne onschuld overtuigd zult zijn, in de ziel grieven, enz. 3. Als ik eens oud word en op mijn muiltjes ga leven, dan.... enz. 4a. In 't eind, als 't Oost opnieuw zich kleurt met rozen,
Als weêr de nacht is biddend doorgebracht,
Dan rijst hij op.
[= toen 't Oost zich kleurde, enz. m.a.w. men kan denzelfden zin construeeren met toen en een verleden tijd] Vgl. bij Staring Eleonora van Engeland c. 23, De Vampyr vs. 69, enz. 4b. Als 't kalf verdronken is, enz. - In de beteekenis 1 - dus ‘ter aanwijzing van een bepaald tijdstip in het verledene’ (= toen) - is als in Nederlandsch proza beslist verouderd, al komt het ook bijv. in de Camera nog voor [Hendriks 77]. Bij Staring is als = toen geen zeldzaamheid: Verjaardag vs. 45, Ada en Rijnoud c. 6, De Zwarte Vrouw c. 4, c. 10 (c. 19: toen), Hoop verloren Tr. bew. vs. 53, 116, St. Nicolaas c. 27, Thor als Visscher vs. 24, De Noordsche Goden en hun Bouwmeester, slot, enz. - Ook wanneer = toen komt voor: Ada en Rijnoud c. 16, Hoofdige Boer vs. 29, Hoop verloren Tr. bew. vs. 133, enz. - En wat merkt ge op omtrent nu in Emma van Oud-Haarlem vs. 18, en wanneer aan 't slot van den Leerling van Pankrates? Die hem reeds Engel scheen (vs. 46): die hij aanbad, lief had boven alles. Doodskamp (vs. 48): een woord dat het huidige Nederlandsch niet van Staring heeft overgenomen (zie Marco III, 114) voor doodsstrijd. Zou dit niet liggen in het duidelijk gevoelde beteekenisonderscheid tusschen kamp en strijd? Zoo spreekt men ook niet van doodsgevecht. - De leden van een samenstelling kunnen een oude beteekenis behouden die ze buiten de samenstelling reeds lang verloren hebben, of - omgekeerd - kunnen ze in het lichaam der | |
[pagina 502]
| |
samenstelling of samenkoppeling een eigenaardige beteekeniswijziging ondergaan, (waarover interessante dingen te lezen zijn bij Prof. Verdam Geschiedenis der Nederl. taal blz. 72, 130, 151, enz.); maar dan zijn de samenstellingen eeuwen oud, en leven en tieren als waren ze niet samengesteld. Anders is het met koppelingen die onder den drang van het oogenblik door den spreker of schrijver gevormd worden. Als in zulke nieuw-vormingen (neologismen) de componenten al te duidelijk van hun eigen beteekenis afwijken, heeft het geheel, de samenstelling, weinig kans gemeen-goed te worden. Voorbeelden te over kan de modernste litteratuur opleveren. - Bij samenstellingen ‘waarvan de vorming valt binnen het bereik van hen die ze gebruiken’, in wier kraamkamer we a.h.w. tegenwoordig zijn [zooals bij Starings doodskamp], neemt men de zelfstandige beteekenis der componenten als bekend aan, maar geeft zich van de verbinding rekenschap, die verbinding is het nieuwe. Voelt het taalgevoel nu in die verbinding iets tegenstrijdigs, dan wordt de koppeling niet overgenomen. [Wie bij gulden nog dacht aan de oorspronkelijke beteekenis van gouden munt, zou niet spreken van een zilveren gulden. Wij hooren echter van linnen en katoenen lakens, gouden en zilveren oorijzers, enz. zonder eenige tegenstrijdigheid te voelen....]. - Staring heeft derhalve, op het oogenblik dat hij het woord doodskamp smeedde, niet duidelijk het onderscheid gevoeld tusschen kamp en strijd dat wij tegenwoordig tusschen die twee woorden maken. Kunt ge dat onderscheid onder woorden brengen? Kindsch (vs. 48). Sommige bvnw. op sch hebben bij Staring een bijzondere beteekenis. Het achtervoegsel duidt aan 1. een afkomstig zijn, bij uitbreiding: een thuis hooren, en komt dan in beteekenis zeer dicht bij een genitief (bijv. achter plaats- en volksnamen, bij Staring: Veluwsch woud, Zutphensch land, Arnhemsch hof, Almensch kerkje, Geldersch oever, naast: Zwedens poelen, enz.) 2. 't Begrip afkomst enz. is veelal overgegaan in het nabijliggend begrip: overeenkomst in karakter (bijv. achter persoons- en diernamen, bij Staring: aardsch gewoel (Hertog Arnoud in den kerker c. 13) = zooals op de aarde gezien wordt; te slaafsch gevlei (Ada en Rijnoud c. 32) = als van een slaaf; in minder slaafschen boei (Spoor aan den Naneef c. 2). Dat -sch hier niet de beteekenis van een genitief heeft [: gevlei, boei van een slaaf] blijkt hieruit, dat de graad van overeenkomst wordt aangegeven: te slaafsch, minder slaafsch. Bij een genitief is van graad natuurlijk geen sprake. - Bij Staring | |
[pagina 503]
| |
evenwel staan sommige bvnw. op -sch van de 2e categorie nagenoeg gelijk met een genitief, ofschoon het begrip: overeenkomst in karakter dikwijls nog blijft doorschemeren: Doodendans c. 11 diefsche haast [: dievenhaast, of haast als van een dief]. Aan de stad Parijs vs. 20 diefsche list, Marco III, 108 diersch instinct, Ada van Holland c. 9. Kindsche dagen = Kinderdagen, vgl. kinderjaren, Eleonora van Engeland c. 8, kindsche jeugd. Zoo hier: kindsch gevlei = 't gevlei van het (zijn) kind. - Eenigszins anders is het met ‘het dwingelandsch halfacht’ (Verloofden vs. 30) = het halfacht dat als een dwingeland regeerde. Vgl ook J.H. v.d. Bosch, Zwolsche Herdr. 7, blz. 92. Gevlei (vs. 48). Het voorvoegsel ge- heeft hier den zin van gedurige herhaling van de werking: gebrom, gebrul, gedans, gefleem, geveins enz. enz. [Het art. Ge in Het Wdb., 3e Reeks 356-370, is een van de artikelen die door iederen candidaat-hoofdonderwijzer dienen bestudeerd te worden, niet om ze te memoriseeren, maar ter wille van de vormende waarde!] - Vleien heeft hier niet de jongere beteekenis van ‘laaghartig prijzen’ [vgl. Hendriks 205 op Fleemen], maar van smeeken om iets (vgl. 't Hd. flehen): vleiend om iets vragen, tot iets aansporen. Gevlei heeft hier alzoo geen ongunstige beteekenis. Mijmeren (vs. 49): zwaarmoedig over een zaak nadenken, zich in zijn bekommering of verdriet als begraven, zonder iemand deelgenoot te maken van zijn leed. Wat is het verschil met peinzen? (Hendriks 174 op Denken haalt wel eenige synoniemenreeksen dooreen, maar behandelt mijmeren niet, evenmin als malen over iets.) - Mooi zegt Staring dat Edelard, die in zijn mijmeren als verzonken lag, wakker werd geroepen. - Let in de volgende regels ook op de tegenstelling: morrend - danken. Verzucht (vs. 52): vgl. Aant. op Twee Bult. vs. 130. Daagt (vs. 54) - in den 3en druk draagt - oneigenlijk van de zon gezegd, hier ongeveer = verschijnen, rijzen, met de bijgedachte dat het iets goeds, iets zegenrijks is dat ‘opdaagt’. Gewoonlijk spreekt men van een morgen, en fig. van een toekomst, die daagt. - Let op: de Zon der Blijdschap tegenover de Maan der Hoop! Indachtig (vs. 59): vgl Jaromir III vs. 18. | |
Vs. 60-71.Teffens (vs. 63): op hetzelfde oogenblik; tevens. Statig (vs. 65): hier eigenaardiger dan deftig, vgl. Hendriks 172. | |
[pagina 504]
| |
Des Bailluws gang is met zijn ambtsgewaad in overeenstemming (vgl. tegentreden), meer dan zijn gekscherende woorden, waarmee hij zijn vrienden-binnen verdacht maakt, dat ze onderwijl de beste stukken van het maal voor zich uitzoeken! Ik denk mij den Bailluw onwillekeurig als iemand wien het vette der aarde lang niet onverschillig is en zie in mijn verbeelding ‘zijn buik ten statelijken cirkel gezwollen’, als bij wijlen Jaromir (IV). Het feestlijk maal (vs. 66): liever: het feestmaal, vgl, N. en Z. XVIII. 424 en lees dan meteen het geheele artikel van Dr. Stoett en zie ook Den Hertog Ned. Sprkk. III 91 en 93. | |
Vs 71-102.Bevreemd (vs. 71), verbaasd of verwonderd? Hendriks 136. Nagaan (vs 71,2): in de letterlijke beteekenis van achternaloopen, zonder de bijna altijd het woord vergezellende bijgedachte van toezicht of zorg (vgl. Van Dale). Vs. 76-78. Hoe stelt ge u die taart voor? - Merk op, dat Staring hier de taart niet noemt, maar omschrijft, zooals hij ook het gordijn omschrijft als ‘'t nederhangend doek’ of ‘'t neergelaten web’, de aalbes als ‘den tros van struik geplukt’, enz., zonder dat het gemaakt klinkt. Met tact gedaan, verleenen dergelijke, volkomen duidelijke, omschrijvingen een eigenaardigen bekoorlijken toon aan het vers. Allicht echter wordt men herinnerd aan de allerdolste theorie van Ferdinand Wachter, die in gemoede de dichtkunst wilde ‘verheffen’ door opmerkingen van deze soort: het volk houdt van omschrijvingen als ganzewijn voor water; de Dichter neme voor den plebeïschen gans den edeleren zwaan, omschrijve dan zwaan en wijn, en zegge voor water, op zijn poëtisch: ‘het door den blanken tooi der Urdharbron genotene druivensap’! Zijn theorie bracht hem er toe, een zeer eenvoudige geschiedenis gansch niet eenvoudig aldus te declameeren: ‘Als ich einst in den herbstlichen Ferien Lelirau's Au liess,
Und nach der Stadt, die erfreu'nd an der Leutra und Saale Vermählung
Ganz paradiesisch gelegen, mich trug, und dem Hain, das der alte
Am Landgrafen geborne Philister als Hahn aus dem Mund schickt,
Welchem ein Lichten vorangeht, dessen Erwähnen den Söhnen
Des nach dem Lichten sich sehnenden Ziels des den Kinnlichen Backen
Boldwin's schwingenden Tödters des Leun, auf dem Wandern ein Heimweh
Weckt, wie den Tellschussgläubigen Sehnleid jene Musik schafft,
Die Kuhreigen genannt, als ich nach der Quelle der Wonne
Wallhaul's ging, liess ich mir die würzigen Pflaumen der kalk'gen
| |
[pagina 505]
| |
Hügel des Saalthals trefflich die speisende Röhre hinunter
Gleiten. - Ein Mädchen verbot, die Last der Belaubten zu mindern...Ga naar voetnoot1)
Moraal: één drachme tact (met één grein oprechtheid) is meer dan een kilo theorie! Der vroomsten (vs. 80: datief meervoud Ook Potgieter schrijft in dezen naamval der in plaats van den, bijv: Jonge Priester c. 1: ter purperroode kimmen, Bronbeek c. 6: ter straffe tronies, enz. Om Driekoningen (vs. 83): 6 Januari, midden in den winter - Over 't overdrachtelijk gebruik van om in betrekking tot den tijd, zegt Het Wdb., 2e Reeks 134: ‘Tijd wordt als ruimte gedacht en voorgesteld; alle uitdrukkingen, die eenen tijd bepalen, zijn slechts overdrachtelijke toepassingen van plaatsbepalingen. Gelijk nu om, vergezeld van den naam van een persoon of voorwerp, dient om de plaats aan te wijzen, waar iets zich bevindt, of iets voorvalt, zoo wordt het ook gebezigd om met de benaming van eenen tijd eene tijdsbepaling op de vraag wanneer? te vormen. Het geeft dan.... onmiddellijke nabijheid te kennen, en wijst op een niet nauwkeurig bepaalden tijd in den onmiddellijken omtrek van een genoemd tijdstip, kort daarvoor of kort daarna; m.a.w. het staat nagenoeg gelijk met omstreeks of omtrent.’ Bezin (vs. 87): beraad, overleg, beleid. Een Staringiaansch woord, zie Vampyr vs. 87. Troonen (vs. 88): lokken, op vleiende, maar slinksche wijze leiden. Over de; in vs. 88 en 89 zie de aant. bij Twee Bult. vs. 146, 147. Sluiken (vs. 89): smokkelen, op slinksche wijze ergens brengen. Vs. 93: en met haar kwam Volkert. Merkt op, hoe, tusschen het verhaal van de ernstige gedachten van den peinzenden Grijsaard en het ernstige tooneel der ontmoeting van Vader en Dochter, de vroolijke spotternijen van Bailluw en Edelard de gulle gezelligheid van het gezelschap doen uitkomen!
Schelts van Kloosterhuis.
P S. De ingezonden vragen zijn hiermee, tot vs. 102, tevens beantwoord. Is er soms nog iets onduidelijk, dan verplicht men mij met de aanwijzing van de moeilijkheid. |