Noord en Zuid. Jaargang 24
(1901)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 380]
| |
De windhandel op het tooneel.Lodewijk XIV had bij zijn dood Frankrijk in een treurigen toestand achtergelaten. De welvaart van het volk was zeer verminderd, duizenden flinke burgers waren om hun godsdienst vervolgd en uit het land verdreven, de vele oorlogen en de geldverspilling van den prachtlievenden Roi Soleil hadden de schatkist geheel uitgeput. De schuldenlast van den staat was tot een ontzaglijk hoog cijfer gestegen; de rente kon zelfs niet meer worden betaald en de staatspapieren stonden op 20 percent. De hertog van Orléans, die als regent den desoldaten boedel had aanvaard, trachtte het verloren krediet te herwinnen en de financiën te herstellen met de hulp van den Schot, John Law, die, uit Engeland verbannen, in Frankrijk en de Nederlanden had rondgedwaald en zich nog bij het leven des konings het vertrouwen van den toekomstigen regent had verworven. Law had een financieel systeem, dat Frankrijk zou redden, en men stond hem toe dat systeem in praktijk te brengen. In 1716 richtte hij eene circulatiebank op, waarbij billets d'état, de bovengenoemde bijna waardelooze schuldbrieven van den staat, wier briefjes een door de wet vastgestelden koers zouden hebben, ¾ van den inleg konden uitmaken. Het volgende jaar werd de compagnie van Louisiana of der Missisippi opgericht, waarbij men eveneens billets d'état kon inbrengen en die in 1718, toen zij tot staatsinstelling was verheven, zooveel geldswaardig papier kon uitgeven als zij wilde. De billets d'état, bij deze beide instellingen ingebracht, werden ingetrokken. Bij koninklijk besluit werd verder vastgesteld, dat geene betalingen van meer dan 600 francs in geld gedaan mochten worden. Papier kwam geheel in de plaats van specie; de compagnie gaf steeds nieuwe acties uit, telkens tegen hoogeren koers, zelfs tot 1000 0/0, en de windhandel begon. Men kocht aandeelen op in de overtuiging, dat zij spoedig nog hooger zouden rijzen, en eens zijn dan ook de acties der compagnie van de Missisippi, die intusschen met de circulatiebank vereenigd was, verhandeld voor 4000 0/0. Papier werd 10 0/0 meer waard dan geld; hoog en laag nam deel aan het actiespel en het aantal menschen, dat plotseling rijk was geworden, was legio. Maar in het begin van 1720 kwam de reactie. Enkelen wilden | |
[pagina 381]
| |
hunne kapitalen van papier realiseeren; sommigen hadden er niet op tegen om, met dat doel, hunne acties zelfs beneden den laatsten koers te verkoopen. Nu daalden de papieren zoo snel, dat binnen enkele maanden (in Mei 1720) de acties voor 10 % van de nominale waarde werden verhandeld. Koninklijke besluiten, om den prijs der acties vast te stellen, en het verbod, om specie in omloop te brengen, hielpen niet; de acties daalden, de prijzen van alle koopwaren rezen geweldig en Law moest in December 1720 als lakei verkleed uit Parijs en Frankrijk vluchten, verwenscht door de tallooze slachtoffers van zijn financieel systeem. In Engeland had in denzelfden tijd iets dergelijks plaats. Daar had men eenige jaren geleden op niet zeer hechte grondslagen de Zuidzee-compagnie opgericht; in 1719 begon zij het voorbeeld der Fransche Missisippi-compagnie te volgen en hare aandeelen op te drijven, één keer zelfs tot 1000 percent. Zelfs de ‘Krach’ in Frankrijk hield de menschen er niet van terug, om aan het onzinnige spel mee te doen. De Engelsche bank en de Oost-Indische compagnie deden als de Zuidzee-compagnie en een paar honderd nieuwe compagnieën werden opgericht, in naam met een of ander doel, o.a. den handel in menschenhaar of het invoeren van ezels in Engeland, maar inderdaad, om waardeloos papier uit te geven en te speculeeren op de goedgeloovigheid van het publiek. Ook daar had de zaak hetzelfde verloop als in Frankrijk; de acties daalden verschrikkelijk; bijna al de compagnieën verdwenen even snel als zij gekomen waren en een groot aantal menschen van allerlei stand was volkomen geruïneerd. Het was wel niet te verwachten, dat de bewoners der Vereenigde Provinciën, met zulke voorbeelden voor oogen, zouden achterblijven. Want wat ons volk ook moge ontbreken, de geest van navolging, volgens Carlyle de krachtigste en meest algemeene karaktertrek van den mensch, is bij ons bijzonder sterk ontwikkeld. In het begin van 1720 hadden Nederlandsche kooplui mee gespeculeerd in de Fransche en Engelsche ondernemingen; in den zomer, toen alles te Parijs was afgeloopen en de dwaasheid te Londen begon te luwen, brak de ziekte hier uit. Den 22sten Juni werd te Rotterdam de eerste compagnie opgericht en binnen vier maanden waren er 31 maatschappijen van allerlei aard. Er waren compagnieën van assurantie, van beleening en hypotheken, van loterijen, haringvisscherij en zouthandel, somtijds van vele dezer dingen te zamen. De groote | |
[pagina 382]
| |
bestaande maatschappijen werden door de ziekte besmet. De West-Indische compagnie wist door allerlei reclame hare aandeelen, die op 40 percent stonden, tot 400% en hooger op te drijven, de Oost-Indische compagnie de hare zelfs tot 1200%. Maar, hoewel dat veel overeenkomst had met de handelwijze der Engelsche maatschappijen, droeg toch de windhandel hier een ander karakter. In Frankrijk was de zaak begonnen, om den staat te helpen, in Engeland was Jan en alleman met voorstellen, projecten en compagnieën voor den dag gekomen, terwijl het hier vooral de vroede burgervaderen van onze steden waren, die den windhandel op de been hielpen. De regeering eener stad gaf concessie voor eene kleine belooning, b.v. voor het eerste - dikwijls eenige - gestorte percent van het kapitaal der compagnie, of nam zelf het initiatief tot het oprichten eener maatschappij. Zulk eene maatschappij zou dan dienen, b.v. om de visscherij te bevorderen, zooals in Vlaardingen, Maassluis, Brielle, Veere en Vlissingen, of den handel met Duitschland, zooals in Zwolle, Kampen, Hasselt en Steenwijk, of industrie en tabakscultuur, zooals in Naarden, Muiden en Weesp, of den handel, zooals in Edam, Monnikendam, Alkmaar en Hoorn. Enkhuizen richtte eene compagnie op van 20 millioen, om zijn haven te verbeteren, en Utrecht eene maatschappij van 10 à 20 millioen, om een kanaal te graven naar de Zuiderzee en daardoor Amsterdam met zijn Pampus tot eene ‘ville morte’ te maken. De kaarten voor dat plan waren gereed; men vindt ze in het werk, dat aanstonds zal worden genoemd. Bijzonder groot waren de nominale kapitalen dier verschillende maatschappijen. De compagnie van Vlissingen b.v. had een (nominaal) kapitaal van 30 millioen, die van Zwolle van 10, van Medemblik van 16, Monnikendam en Hoorn van 20, Alkmaar van 24, Veere van 25, enz. Maar de eerste storting van al die millioenen bedroeg meestal maar 1 % van de inschrijving, terwijl bepaald werd, dat de storting in het geheel nooit meer zou bedragen dan b.v. 14 percent. Hoe zulk eene compagnie in elkaar werd gezet, moge blijken uit het volgende Project; waarvan hier de aanhef en enkele artikelen volgen. ‘Burgemeesteren, Schepenen ende Raad der Stad Campen, bevindende, hoe dat met veel empressement en groote toeloop in vele Steden zyn en nog dagelyks worden op geregt Compagnien van Commercie en Navigatie, etc. en door diverse Koopluiden en Fabrikeurs | |
[pagina 383]
| |
wordende aangesogt, om alhier mede sodanige Compagnie van Commercie, etc. op te regten, Aangesien de abondantie de goedkoopte van allerlei levensmiddelen, en alles wat tot 's menschen onderhoud nodig is, alhier, dog insonderheid de avantagieuse situatie van dese Stad aan den IJssel, communicatie hebbende met den Ryn en andere navigabele Rivieren meer,’ enz. enz. ‘Zo is 't: Dat Schepenen en Raad, met ingenomen advys en consent van hare gezwoorne Gemeente, in desen niet hebben kunnen stille staan, nog hare Stad en Burgerye te kort te doen, (onder verwagtinge van Gods zegen) ook hebben opgerigt een Compagnie van Commercie, Navigatie, Assurantie, Beleeninge, Expeditie, etc. opvolgende conditien. 1. Het gehele kapitaal sal bestaan uit 15 millioenen, verdeelt in 15000 Actien, ieder Actie van 1000 guldens. 4. Agt dagen na de inschryringe sullen aan de inschryvers, mits betalende een percento, recepissen of gedrukte Actien van Actien gegeven worden, waar mede aanstonts kan en mag gehandelt worden. 5. Dese voorsz. inleg van een percento sal alhier ter Secretary geschieden, in geen minder soorte van geld als gereduceerde schellingen; waar uit eerst en voor al het Camper diep gerepareert sal worden tot dienst van de Compagnie...... 11. Aan de gestelde Directeurs sal op Woensdag den 20 Nov. nog betaalt worden door d'Intekenaars een per cento, op den 1 Januarius 1722 een per cento, en op den 14 February een per cento, dus in 't geheel vier per cento.’ Voor f 10, in het ergste geval voor f 40 (zie art. 11), kwam men dus in het bezit van een stuk van f 1000 nominale waarde. De welwijze en voorzienige magistraat zorgde, dat het ééne percent, dus f 150,000 van de 15 millioen, in de stadskas kwam, en de gelukkige bezitters der acties trachtten deze nu zoo voordeelig mogelijk van de hand te zetten. Van dien handel in acties werd Amsterdam het tooneel, hoewel de magistraat zich geheel buiten de zaak bleef houden en het slechte voorbeeld van andere stedelijke besturen niet navolgde. Vroeg in den morgen en 's avonds laat was het stampvol op den Dam en in het begin van de Kalverstraat, waar men in de open lucht en in de koffiehuizen aan het schacheren was. Aan één dier inrichtingen, het Engelsche koffiehuis, het derde huis aan de west- | |
[pagina 384]
| |
zijde van de Kalverstraat, had men den naam Quincampoix gegeven naar de straat, waarin te Parijs de actiehandel voornamelijk gedreven werd. Men trachtte deel te nemen aan de oprichting eener compagnie, om dan zijne aandeelen met veel voordeel te verkoopen. Toch konden de acties hier niet zoo hoog worden opgevoerd als in Frankrijk en Engeland, wanneer men ten minste de aandeelen der Oost- en West-Indische compagnie uitzondert. De acties van Rotterdam kwamen op 187 percent, die van Delft op 170, van Middelburg op 140, van Den Haag op 130, enz. Men kocht en verkocht en schacherde en richtte zich zelf en anderen te gronde. Ieder deed mee aan het spel, de handel stond voor een groot deel stil, de rente van geld steeg van 3 tot 9 percent. De belachelijkheid der plotseling rijk geworden parvenu's kon de ellende niet doen vergeten van de velen, die geheel geruïneerd de wijk moesten nemen naar de vrijplaatsen Vianen en Kuilenburg, om hechtenis voor schulden te ontgaan. Aanzienlijke en rijke families waren binnen een paar maanden doodarm geworden. De Staten-Generaal en de Staten van Holland konden evenmin een einde aan de zaak maken als de Amsterdamsche regeering; zij moest van zelf doodbloeden. En dat is spoedig gebeurd. Het gepeupel begon zich met het geknoei te bemoeien; den 5den October trok het 's avonds naar den Dam, mishandelde de actionisten en vernielde alles in het Engelsche koffiehuis, om er zijn misnoegen over te kennen te geven, dat de handel bijna geheel stil stond en duizenden daardoor gebrek leden. Toen kwam er spoedig een einde aan den windhandel en konden de actionisten hunne waardelooze papieren blijven aanstaren als eene ernstige waarschuwing voor de toekomstGa naar voetnoot1).
Zooveel dwaasheid, binnen zulk een korten tijd ten toon gespreid, moest wel aanleiding geven tot spot. En die is dan ook niet gespaard. Een groot aantal spotprenten werd uitgegeven, waarop de winsthandel, de bubbel-compagnieënGa naar voetnoot2) - zoo genoemd, omdat zij als bobbels op de oppervlakte van het water verschenen, om dadelijk | |
[pagina 385]
| |
daarna te barsten - en de actionisten belachelijk werden gemaakt. Vele dier prenten schijnen van Franschen of Engelschen oorsprong; waarschijnlijk werden de cliché's naar Holland gezonden, nadat zij elders, waar de windhandel reeds geeindigd was, dienst hadden gedaan. Het zijn meestal flauwe en gezochte voorstellingen, zonder veel kunstwaarde; bijna allen hebben een grooter of kleiner bijschrift in verzen. Andere verzen werden op losse bladen gedrukt of in boekformaat uitgegeven en ook werd de actiehandel een onderwerp voor tooneeldichters. Ruim 60 prenten en kaarten, en verder grootere en kleinere gedichten en tooneelstukken, die den windhandel tot onderwerp hebben, zijn reeds in 1720 verzameld en uitgegeven onder den titel: Het groote Tafereel der dwaasheidGa naar voetnoot1). Daar men in dit werk bovendien al ‘De Condicien van de Compagnien’ vindt en nog eenige uitvoerige beschouwingen van tijdgenooten, is het eene volledige bron voor de geschiedenis van den windhandel in ons land van Juni tot November 1720. De tooneelspelen, die in Het groote Tafereel zijn opgenomen, zijn ook afzonderlijk verschenen; de rij wordt geopend door De windhandel of Bubbels compagnie. BlyspelGa naar voetnoot2), dat aan G. Tijsens wordt toegeschreven en den volgenden inhoud heeft. Wingaren zit tot over de ooren in den actiehandel; als iemand hem vraagt, of hij op zijne Zuidzee-acties verloren heeft, antwoordt hij: ‘Verlóren? op dat woord stop ik terstont myne ooren;
Spreek my van geen verlíes, neen, 'k meen daar by een schat
| |
[pagina 386]
| |
Te winnen, gróter als een Koning ooit bezat,
Want déze Compagnie is 't roompje van al de and'ren,
Die puft de Companies van Holland met elkand'ren:
Weg Haarlem, Leiden, Delft, Haag, Edam, Purmerent,
Enkhuyzen, Horen, weg, ze komen niet omtrent
De Zuidzé Compagnie. wie durft ons hier belóven
Om Salomons Ophier van al zyn goud te ontróven?
Want schoon dat landt voor lang verlóren wierd geagt,
Het word door de Engelzen nu weêr in 't ligt gebragt.
Wat dunkt u, als wy eens zo'n twé drie honderd schépen
Prop vol van goud gelaân zien in de havens slépen,
Wat intrest dat ons geld zal géven? Op het minst
Voor elk pond stérelings een honderd ponden winst.
Vraag my niet wat ik heb verloren, maar zal winnen.’
Windvang, een ander actionist, is zoo verliefd op Wingaren's dochter Klarice, dat hij zich in den koers der acties vergist en daardoor schade lijdt. Natuurlijk wil Wingaren hem gaarne tot schoonzoon hebben, maar het meisje, dat verliefd is op Edelhart, vindt den heer Windvang onuitstaanbaar, omdat ‘hy gestadig van zyn Actiehandel spreekt,
En my het hoofd vermoeid, en zelfs de harszens breekt
Met uit te pluizen waar hy intrest by kan vinden.
Dan is 't, in Zwol, daar heb ik ongeméne vrinden;
'k Hoop door hun gunst de helft van déze Compagnie
Voor my te hebben, en dan weet ik wis, ja 'k zie
Alreeds een Kapitaal op 't Kapitaal gewonnen,
Dies zal ik als een Prins u maintineren konnen:
'k Kogt gist'ren avond nog tien Acties op Edam,
En zonder dat ik 't minste kwartje hóger kwam
Als één percent, daar ik gerustelyk durf hópen,
Dat in twé wéken die tot twintig zullen lópen;
Dan win ik kosteloos zo'n negentien percent.
Geen Actiehand'laar komt in gauwheid my omtrent.’
Edeling spreekt haar moed in en zal zelf naar Quincampoix gaan, om Windvang te bespieden en hem er in te laten loopen. Het tweede bedrijf speelt in het Engelsche koffiehuis, alias Quincampoix. Het is nog niet vol; eenige heeren zitten onder het genot van eene pijp en een kop koffie de waarde van verschillende acties te bespreken. Windgaren is voor de Utrechtsche. ‘De reden waarom dat
Ik Utrecht boven al de andere Steden schat,
Is wel voornaam'lyk om zyn schóne situatie,
En zo wy door den tyd eens zien die operatie,
Die ons 't Project beloofd, zal Amsterdam voortaan
Haast in de schaduuw van 't florérend Utrecht staan.
| |
[pagina 387]
| |
Hoe zal het ad'lyk Stigt het hoofd dan boven stéken,
Wanneer zyn vloot zal door het vaste land heen bréken,
Wyl de uitgegráve vaart haar vrye pas verleend,
Tot daar de Zuiderzé zig met de Eems vereend.
Wat zal 't vermaak'lyk zyn om van de groene zómen
Des buiten wals de vloot op 't kabb'len van de strómen
Te zien, heel zwaar gelaân, aankomen naar de stad;
Dan zie ik Amsterdam wel haast beroofd van schat,
Van Zévaart, en al 't geen het nu beroemd kan máken.
Wat zal 't daar makk'lyk zyn om in het zout te ráken
Van 't binnenlandse meir, om regel regt, regt aan,
Met een zuid oosten wind voort Texel uit te gaan;
Geen Pampus zal ons daar verhind'ren of beletten,
De voorgenóme reis niet aanstonds voort te zetten,
Door 't laag verloop van 't Ty; neen, 't zal daar anders gaan,
Daar zal men ieder uur de vlóten, vol gelaân
Met d'aldereelsten schat van 't oosten en van 't westen
Hun kabels vast zien slaan aan d'over ouwde vesten
Der Bisschopp'lyke stad’.
Het wordt voller; Edeling mengt zich onder de actionisten en het koopen en verkoopen begint. ‘Hoopryk. Wie op Tergouw? Edeling. Hoe veel? maar maak niet lang te dreigen.
H. Tot twémaal zes Percent. Ed. 't Is wel, ik neem die aan.
Hoe veel Partijen? H. Tien. Ed. Heel wel, het is gedaan.
Wingaren. De duivel dat 's een koop, Snoever. Dat 's zonder lang beraden
Wing. Geen Actionist zou zo'n Partytje ook ligt versmáden.
Schoonpraat. Op Horen? Horen, wie? Snoev. Wat geef je op Horen? Sch. Agt.
Snoev. En nog drie kwart. Sch. En één. Snoev. En half. Sch. Al sagtjens, wagt,
'k Zal u van deez' Party zo aanstonds uitslag géven.
Trouwhart. Wie doet op Utrecht? Ed. Ik. Wing. 't Schynt dat hy al zyn léven
Een Actiehandelaar geweest is. Windvang. Dat is waar.
Ed. Hoe veel op Utrecht? Spreek. Trouwh. Tot Vyftig. Ed. Dat 's te zwaar.
Trouwh. Tot Vyfenveertig. Ed. Neen. Trouwh. Wel nu tot veertig effen.
Ed. Tot Vyfendertig. Trouwh. Ja dat kunt ge ook wel bezeffen.
Ed. En nog één kwart. Trouwh. En Drie. Ed. Neen, als ik heb gezeid.
Trouwh. Nu nog één kwart. Ed. Octaaf. Trouwh. 'k Heb ze u tog toegeleid;
Gy zultze hebben. Ed. En hoe veel Partyën? Trouwh. Net
Tot Vyfentwintig toe. Ed. Ik ben te vreden met
Uw woord. Wing. Daar heeft hy weêr een schónen slag geslagen.
Hoopryk. Wie durft op Alkmaar nu nog twé Percentjes wágen?’
Het wordt voller en rumoeriger en er komt ruzie. Snoever slaat Windvang met zijn stok en daagt hem uit, Jozef wordt door Waaghals de deur uitgegooid en een paar boeren, die men voor den gek wil houden, trekken hun mes. | |
[pagina 388]
| |
In het 3de bedrijf vertelt Windvang, dat hij veel geld heeft verloren, doordat een paar compagnieën opgedoekt zijn en hij andere acties te hoog heeft gekocht; alleen een rijk huwelijk kan hem nog redden en hij klopt bij Wingaren aan. Maar deze heeft gemerkt, dat Windvang onverstandig gespeculeerd heeft, terwijl Edeling een kranig actionist schijnt te zijn; Windvang krijgt den zak en Edeling Klarice. Tijsens gaf een vervolg op het stuk in De bedriegelyke actionist, of de NagthandelaarsGa naar voetnoot1). Windvang zet zijne speculaties voort met het geld van Jonkhart, die hem volkomen vertrouwt. Bovendien maakt hij nu het hof aan Jonkhart's zuster Lucille, die besluit, met behulp van haren minnaar Vroomaard, den actionist te ontmaskeren. Want, zegt Vroomaard, ‘Wy weten, dat hy sterk heeft op de Zuid gedaan,
Dog met Heer Jonkharts geld, en 't is ons vast bewézen,
Dat hy, toen laast de Zuid zo kragtig was gerézen,
Tot zeven honderd die verkogt heeft, en hy doet
Heer Jonkhart, die in 't minst' geen zorg draagt voor zyn goed,
Maar alles hem vertrouwd, tot heden nog geloven,
Dat die Partijen onverkogt zyn; daar en boven
Maakt hy hem wys, dat hy géne Acties uit den Haag
Gekrégen heeft, alleen met inzigt, dat hy graag
De winst, die daar af komt, zou in zyn schrokbeurs stryken.
Nu hópen wy om aan Heer Jonkhart te doen blyken,
Hoe hy bedrogen word’.
Vroomaard en Lucille in manskleeren gaan dus naar Quincampoix. Windvang, die in haar een vreemdeling ziet, klampt haar aan en biedt acties te koop ‘Op Horen,
Haag, Schiedam, Purmerent, op Vlissingen, ter Veer.
Luc. Hebt ge Acties op den Haag? die zyn my dienstig Heer;
Wat eist gy? Windv. Tien Percent. Luc. Agt, zonder lang te témen.
Windv. Tot negen en een half. Luc. 'k Zal die tot négen némen.
Windv. Fiat, ik ben te vreên. Luc. Hoe veel partijen. Heer?
Het scheeld my op geen stuk tien, twaalef, min of meer.
Windv. Net twintig. Luc. 't Is heel wel, 'k zal morgen u betálen;
Maar láten we eêr dat ons een misverstand doet dwálen,
Die voort beschryven, zo zyt gy en ik voldaan’.
Het stuk wordt opgemaakt en daardoor bewezen, dat Windvang wel acties van Den Haag bezit en dus Jonkhart bedriegt. Dan | |
[pagina 389]
| |
doet de makelaar Schoonpraat, een vriend van Vroomaard, hem er in loopen met de acties op de Zuid en in het 3de bedrijf wordt Windvang ontmaskerd en het stukje eindigt natuurlijk met de verloving van Vroomaard en Lucille. De windhandel is ook al tot de dienstboden doorgedrongen. Joris en Johanna zijn aan 't vrijen, maar, als hij haar uitnoodigt hem een zoen te geven, antwoordt zij: ‘Wel wis, wel zou ik niet? Jor. Wat is daar aan bedréven?
Je weet tog dat ik jou zo lief heb als myn léven.
Joh. En of je my bemind, wat helpt dat, wyl ik u
Niet wederom bemin. Jor. Wat zeg je, hoe zal 't nu
Nog langer lukken? durf je dan je woord herhálen?
Heb jy niet meer als eens, ja meer als twintig málen
Uw min my toegezeid? Joh. Wel ja, dat is geschied,
Dog schoon ik 't heb beloofd, 'k hou die belofte niet.
Jor. De drommel vaar in de onstandvastigheid der Vrouwen!
Joh. Het zou my schoon staan een Livrei-kadet te trouwen,
Daar 'k ligt op 't punt sta, om met d'eernaam van Mevrouw
Te pronken, of voor 't minst met dien van Jufrouw; 'k zou
My ongelyk doen, zo'k my zelf wouw deklinéren
Om u te trouwen, neen, 'k zie reeds een zwerm van Héren
Hun dienst my off'ren: my van ieder aangebeên
Om myn verkrége winst; ga Joris, ga vry heen,
En zoek een keuken-slet om die uw min te klágen;
Myn Winst laat my niet toe, dat gy my kunt behágen’.
Doch als Windvang, aan wien Johanna haar geld heeft toevertrouwd, ontmaskerd en geruïneerd is, zijn de rollen omgekeerd en heeft het volgende tooneeltje plaats. ‘Johanna. Ach! ach myn schóne Geld! maar Joris hoor eens hier.
Joris (heel fors). Wel nou, wat zal 't nou zyn? Joh. Hoe nu dùs trots en fier
Of lagt gy ook nog met myn droevige ongelukken?
Daar u 't verlies niet min als my op 't hart moest drukken.
Het was maar raljerie al 't geen 'er is geschied,
'k Bemin jou als my zelf. Jor. Maar ik bemin je niet.
Het was Mevrouw tot schand dat zy haar Knegt zou trouwen,
Neen, t zal u paszen om een hóger staat te houwen;
En zo uit 't groot getal der Héren, die hun min
U schenken, om uw winst, geen één is naar uw zin.
Kunt gy Heer Windvang nu tot uw Galant verkiezen,
Die zal wel zorgen dat ge uw geld niet zult verliezen,
Dewyl het zyn, en 't uw net is zo groot als 't myn.
Dan zal ik in dien staat uw Kamerdienaar zyn;
Uw hóge staat kan die vernedering niet lijen;
't Is beter dat ik naar een keukenslet ga vrijen’.
Quincampoix, of de windhandelaars van Langendijk is het beste | |
[pagina 390]
| |
van al de blijspelen over dit onderwerp. Het stukje, waarin dezelfde soort van personen optreedt als in de beide vorigen, de listige en de misleide actionist, de verstandige broeder en dito minnaar, het meisje, dat door twee mannen begeerd wordt en met moeite gered uit de handen van den geruïneerden speculant, is genoeg bekendGa naar voetnoot1). Eene grappige figuur in het blijspel is de knecht Krispijn, die zijn meester bedriegt, zelf eene compagnie opricht en zich ten slotte eene equipage aanschaft. Een kleiner stukje van Langendijk is Arlequyn actionist, één van de vele arlekinades, die in dien tijd op het tooneel opgang maaktenGa naar voetnoot2). Het einde van het blijspelletje, dat naar een Fransch voorbeeld is genomen, is nog al grappig. Arlequyn steekt een eindje kaars aan en zegt: ‘Beschouwt, myn vrienden, zie dit overheerlyk licht.
Een licht dat nooit verbrand, en flikkert voor 't gezicht,
't Wordt aan de straalen van de zon het eerst ontsteeken.
't Is door de kunst gemaakt, en heeft gantsch geen gebreeken.
Kapitano. Wat geeve ik u daar voor? Arl. Het is een stuiver waard.
Kap. Ik heb geen geld: want dat wordt aan het hof vergaârd.
Maar kom, ik geef er voor twee actien op Muiên.
Arl. Al de acties zyn by my heel weinig te beduyên.
Maar geef een blank. Kap. Zie daar, dat is myn leste munt.
Arl. Ik hadt een ander 't niet voor deezen prys gegunt.
Kap. (met het licht) Hoe heerlyk staat dat licht te flikk'ren in myn handen!
Hoe zou hy dwalen, die geen kaers had om te branden;
Die Arlequyn, ha! ha! is zeker gansch niet wys
Dat hy zulk licht verkoopt, tot zulken slegten prys.
Scaramoes. Ik geef er voor terstond twee actien op Naarde.
Kap. Neen geef'er drie op Hoorn, die jy tot nog toe spaarde’.
Scaramoes krijgt het eindje kaars, maar doet het voor een paar acties weer over aan Mezetyn, die het verkoopt aan Gille. Als Grille het wil verkoopen aan Marinette, brandt hij zijne vingers en laat het vallen in de acties van Arlequyn, die in brand vliegen. De titel zegt al, wat men vindt in Het dolhuis der actionistenGa naar voetnoot3) van Govert van Maater. Een groot aantal speculanten van het mannelijk en vrouwelijk geslacht is in het dolhuis opgesloten en | |
[pagina 391]
| |
gaat voort met het spel, waardoor zij zich geruïneerd hebben. Zij richten compagnieën op met zeer fantastische ‘projecten’ en drijven met elkander handel in aandeelen, die op nog minder solieden grondslag berusten dan die, waarin zij vroeger hun geld hebben gestoken. Natuurlijk treedt Japikvaer, de traditioneele binnenvader van de inrichting sedert Focquenbroch's Min in 't Lazarus-huys, in het stukje op. De Actionisten reisvaardig naar Vianen of 't uiteinde der windnegotieGa naar voetnoot1) is door G. Tijsens geschreven. De acties zijn aan het dalen en het ééne bankroet volgt op het andere. Warpaal heeft zijn knecht naar Vianen gestuurd, om een huis voor hem te huren, maar noch daar, noch in Kuilenburg is iets te krijgen; een pothuis doet er honderd gulden. Schynrijk, die ook geruïneerd is, wil de dochter van Warpaal trouwen, maar het meisje gaat er van door met haar minnaar Reinhart, die ten slotte den vader verzoent door hem eene belangrijke schuld kwijt te schelden. De eene actionist is er nog slechter aan toe dan de andere, heeft b.v. geen enkel meubel meer in huis of kan geen schelling voor een brief betalen. Als in bijna al deze stukken wordt ook hier met den degen gevochten, nu tusschen een paar actionisten, die hunne stoute projecten tegenover elkander stellen. Nederland in gekheit, Staat en Zinnespel, op de WindnegotieGa naar voetnoot2) van Jacob Clyburg bestaat uit 3 bedrijven en een voorspel. Europa, de Nederlandsche Maagd, de Provinciën, Koopmanschap, Seine, Maas, Theems, Lek, Rijn, IJ, Hoop, Vrede, Heracliet, Democriet, met en benevens eenige goden treden er in op. Het voorspel heeft tot ‘vertoonders’ Bedriegerij, Geldzucht en Nijdigheid. Vóór het tweede bedrijf heeft de volgende Vertooning plaats: ‘Europa werd van de Maagd van Nederland verwelkomt, die in haar tuyn zit, omringt van de Zeve Provincien, die elk hun eige Waapen draagen, de Koopmanschap leid gebooge voor de voeten van Nederland, de Hoop en Vreede verzelle Europa, de Hoop heeft in de eene hand een Scheepje en in de andere hand een Anker, de Vreede houd in haar slinkerhand een Palmtak, en in de regter hand een krans, die zy Europa boven het hooft houd, Mars en Bellone leggen voor haar voeten gekluistert, den Ryn, | |
[pagina 392]
| |
het IJ en de Maas vertoonen zig in 't verschiet gants droevig, de Leck houd in de eene hand een leege beurs, en in de andere hand papieren van de Wind Negotie, hetgeen zy geblinddoekt in een schaal tegens malkander opweegt.’ De hoofdpersoon in Clyburg's Krispijn bedrieger en bedrooge actionist behoort tot de uitgebreide familie der Krispijns, die wij in dien tijd op ons tooneel aantreffenGa naar voetnoot1). In deftige kleeding komt hij op en weet door zijn gezwets den actionist Geloofal te belezen, zijne dochter aan hem uit te huwelijken. Dan doet hij afstand van het meisje ter wille van zijn meester Eelhart, dien hij voor zijn zoon uitgeeft. Zoo dringt hij een anderen minnaar, Loshoofd, die natuurlijk actionist is, van de baan. De Klagt en Raadsvergadering der Goden over het wisselvallig Actie-jaar 1720, of Jupiters besluit en vonnis over 't Werk van Quinquenpoix is geen tooneelstuk. De Wind-negotie of invendutie-papier onder oud goed te koop is weer van Clyburg. Karel, een actionist, is geruïneerd en staat gereed, om naar Vianen te reizen, hoewel hij meer dan twee millioen aan acties bezit. Een omroeper maakt bekend, dat er eene verkooping van oude kleeren zal plaats hebben, en Karel doet zijne acties bij dien rommel. De verkooper wordt echter gevangen genomen, omdat het niet langer geoorloofd is acties aan de markt te brengen, en Karel gaat zonder geld en zonder acties langs den meer en meer gebruikelijken weg naar Vianen.
De stukjes, waarvan de windhandel het onderwerp is, hebben niet veel letterkundige waarde. Maar, wanneer men rekening houdt met de overdrijving, waartoe het tooneel aanleiding geeft, en niet op de vaste tooneelfiguren let, die steeds weer voorkomen, helpen zij toch, om ons het beeld van den actiehandel duidelijk voor oogen te stellen. De opgewondenheid, het knoeien en schacheren, de ruzies en het vechten, het bluffen der parvenu's, het naieve vertrouwen op de onzinnigste plannen, het deelnemen aan dwaze speculaties door hoog en laag, zien wij voor ons. En daarom zijn dezé blijspelen en kluchten belangrijk voor onze kennis van den actiehandel in 1720 en hebben zij dus historische beteekenis. Dr. J.A. Worp. |
|