het waagt hier met eene verklaring ‘voor den draad te komen’ uit 't ridderwezen. Mijns inziens hebben we in voor den draad komen een volkomen synonieme uitdrukking van het Middelnederlandsche ten litsen weert komen (Middelnederlandsch Woordenboek IV., 690). En niet alleen in beteekenis, ook in de ontwikkeling der beteekenis zijn deze zegswijzen homogeen. Evenals litse, lets(e) (= Nieuwnederlandsch lis, lus) koord, touw beteekent, maar in onze zegswijze synecdochisch (pars pro toto) staat voor: de door een letse afgebakende ruimte, perk, zoo ook staat draad in de uitdrukking voor den draad komen voor de door een draad afgebakende plaats.
Om der volledigheidswille wijzen we, op 't Fra. entrer en lice en 't Eng. to enter the lists, waar we wederom èn 't zelfde woord èn dezelfde beteekenisontwikkeling zien. Alleen voor zoover het laatste betreft is hgd. in die Schranken treten er ook nog bij te voegen.
Een niet weg te cijferen bezwaar bij onze verklaring(?) is het feit, dat geen van de ons overgeleverde Middelnederlandsche taalmonumenten - het voortreffelijke woordenboek leert ons dat - het bestaan der uitdrukking ‘voor den draad’ in de periode van het Dietsch bewijzen. Dit kan toeval zijn en met de zaak, het ridderspel, het tournooi, kan ook 't woord litse, letse wel in onbruik zijn geraakt of daar, waar 't nog bleef voortleven, door een meer bekend woord, in casu draad, vervangen zijn. Is 't niet best mogelijk, dat de reeds in 't mln. aan lis, lus gehechte beteekenis van ‘strik’ vroeg de eenige is geworden gelijk zij dat thans nog is? En was 't dan wonder, dat letse door draad werd vervangen?
Warfum.
G.A. Nauta.