Maar zou, indien deze verklaring goed is, begaves niet veeleer met inspiratie, enthousiasme, geestdrift, gelijk staan? Hoe komen we hiervan tot de beteekenis beroerte, die - de plaats uit Cremer bewijst 't genoeg - toch de ware is.
Neen, we hebben in begaoves een afleiding te zien van begaven - begiftigen, het woord beteekent dus eigenlijk gave, begiftiging.
Wanneer we bedenken, dat de vrome in eene ziekte eene kastijding van den hemelschen Vader ziet, waaraan hij zich ootmoedig heeft te onderwerpen, ‘Want dien de Heere lief heeft, kastijdt Hij, en Hij geeselt een iegelijke zoon, die Hij aanneemt’, zegt Paulus (Hebreën XII, 6); dat hij ze beschouwt als eene bevoorrechting, eene gave, die alleen den uitverkorene te beurt valt (Psalm XCIV, 12), dan is 't geen wonder, dat eene ziekte soms eene gave Gods kon genoemd worden. En inderdaad zien we die uitdrukking door onze voorouders inzonderheid voor de pest gebezigd. Bakhuizen van den Brink in zijne Studiën en Schetsen (III, 314) noemt de uitdrukking gave Gods voor ziekte een ‘vroom euphemisme’ en in het Nederlandsch Woordenboek (IV, 12) wordt behalve het bekende voorbeeld uit Bredero's Spaanschen Brabander (vs. 314/5):
Jan Knol: Het hij lang eleghen, van wat sieckten is hij gesturven?
Floris: Sy segghen van de gave Gods.
nog een bewijsplaats aangehaald uit Huyghens (II, 375), waar gezinspeeld wordt op den naam Theodoor:
Jan seght: sijn wijf heet Dirkje; en wat 's dat? Theodore:
Ick magh dien naam wel hoore:
Maer wat is Theodoor? een gave Gods: voor 't lest,
Wat 's gave Gods? de Pest.
Wat bewijsplaatsen betreft, Ter Gouw merkt ergens op, dat we de uitdrukking ontmoeten in de Thesauriers-rekeningen van Amsterdam ao. 1558.
Warfum.
G.A. Nauta.