ziekten genezen, zal men met de Hoogvliet-methode ook alle talen kunnen leeren.
Ten slotte, aldus dr. Hoogvliet, heb ik alleen nog te zeggen, dat een afbrekende beoordeeling als de uwe mij in geenen deele kan verwonderen of teleurstellen. Dat iemand, die aan de (naar mijn denkwijze grondverkeerde) oude methode zich van jongs af aan gehecht heelt, van een plotselinge radikale hervorming niets wil weten, begrijp ik volkomen, maar mijn persoonlijke overtuiging verandert daardoor niet in 't minst.
Antw. Maar nu de prop op den vuurpijl! Ik ben zoo'n oude pruik, zoo gehecht aan het oude, dat de schr. daarom heel goed begrijpt, dat ik van zijn ‘radicale hervorming’ niets wil weten. In een begeleidenden bf. schrijft hij: ‘Het verwondert me zeer, dat u mijn methode voor de oude talen heelemaal goed- en daarentegen voor eene moderne taal heelemaal afkeurt Ik zelf kan geen enkel wezenlijk steekhoudend verschil tusschen oude en moderne talen vinden. Ik zou er daarom niet aan kunnen denken voor deze en voor gindsche verschillende methodes te volgens.’
't Is verbazend grappig, men zou er om lachen, als 't niet zoo treurig was.
Hoe komt dr. H. tot die wetenschap? Heeft hij mij ooit hooren onderwijzen? Neen! Heeft hij ooit iets gezien van de wijze, waarop ik Duitsch onderwijs? Neen! De brochure die ik hem in antwoord op dit art. zond en waarin mijne methode in den breede is uiteengezet, was het eerste, dat hij ervan hóorde. Ik heet ‘aan de oude methode van jongs af aan gehecht’, hoe weet dr. Hoogvliet dat? En hoe heb ik - als dat zoo was - zijn methode voor de oude talen gelijk hij zelf erkent - kunnen goedkeuren? Reeds in 1866 zegge voor 35 jaar, gaf ik bij L.F.J. Hassels te Amsterdam een paar leerboekjes uit, die van hetzelfde begínsel uitgaan als de methode, die ik nu al een lange reeks van jaren heb gevolgd en die ik eindelijk, nadat zij proefhoudend was gebleken, voor eenige jaren heb laten drukken. Ik ben zeer zeker bij het taalonderwijs zoo radicaal, zoo modern als iemand, stellig heel wat moderner dan dr. Hoogvliet, die voor zijn ‘normale’ methode (naar welken norm?) nog al dien poespas van technische termen noodig heeft, waarvan ik er geen enkele behoef te gebruiken.
Hoe dr. H. zoo weinig zelfkennis en zooveel brutaliteit heeft, is mij en zeker ook onzen lezers een raadsel.
Ik kan mij niet verbinden antikritiek te plaatsen; onze lezers hebben er meestal weinig aan, en zoo ik het hier deed, 't is om de verregaand beleedigende en volstrekt ongegronde manier, waarop tegen mijn kritiek werd opgekomen.
Onze lezers kunnen er stellig en zeker op aan, dat de kritiek in Noord en Zuid ernstig wordt opgevat, dat de boeken met ernst worden gelezen en overwogen en ze zien genoeg, dat er voorbeelden en bewijzen worden aangevoerd, waaruit alleszins blijkt, dat zonder aanzien des persoons en volstrekt objectief wordt geoordeeld.
En hiermede neem ik voor goed afscheid van dr. Hoogvliet en zijne methode voor het onderwijs in 't Fransch, die theoretisch misschien ideaal is, maar naar mijn innigste overtuiging na rijpe ervaring voor de practijk niet deugt. Als ik eerst zoo'n stelletje leeraars en zoo'n stelletje leerlingen te zien mocht krijgen, als waarvan ik in de recensie sprak, dan zal ik gaarne erkennen, dat ik ongelijk heb gehad. Aan den schr. de taak, mij zoo iets te laten zien.
Taco H. de Beer.