beeld van de levendigheid en den haast, waarmede de gasten naar het feest gaan.
Dat zou men zoo zeggen. Maar de examinator zal vragen, welke figuur dat is, terwijl een verstandig lezer zich alleen zou afvragen of het duidelijk gezegd is, m.a.w. of het beeld waar is.
Een nog minder ontwikkeld lezer, dan zulk een examinator zou op het bedenkelijk geval wijzen, dat een koets niet hijgen en ook niet ketsen kan. Wanneer zoo'n figuren-man en zoo'n man, die ontdekt heeft, dat een koets niet kan hijgen, volgens deze methode Shakespeare zou willen lezen, werd hij in drie maanden krankzinnig.
Dat gebazel over rede-figuren is uit de oude rhetorica tot ons gekomen en daar er meer kortzichtigen dan helderzienden zijn, is het door de ‘meerderheid’ als heel belangrijk in wezen gehouden.
Daar is maar ééne methode van wetenschap en dat is die der historische ontwikkeling, daarom is de grammaticale figuur een belangrijk onderwerp van studie, dewijl met zekerheid kan worden nagegaan, hoe de vorm zich wijzigt, maar theorieën te bouwen op invallen van kunstenaars op het willekeurig gebruik maken van hulpmiddelen, dat is de kinderen nabootsen, die aan het strand met vormpjes ‘beeldhouwen’ in zeezand.
Nog dwazer is het, eene dichtsoort aan eene definitie te toetsen.
Wie de historische ontwikkeling van het drama, van het volkslied, van het kerklied wil nagaan, doet een nuttig werk, dat hem veel zal doen begrijpen, dat hem vroeger duister was, maar het gaat niet aan in 1901 de kunstwaarde van een drama, een volkslied of een kerklied te beoordeelen naar de definitie, die de een of ander met of zonder oordeel des onderscheids daarover weleer heeft doen drukken en naar de eischen, die deze of gene heeft goedgevonden, daarvoor te stellen.
Het zou er mee gelijk staan alsof iemand in een handboek der natuurlijke historie ging nakijken of de planten en de dieren rondom hem wel goed waren, nl. of ze wel beantwoordden aan de beschrijving, die de schr. van het handboek er van gaf. Maar de natuur, de kunst, dat leeft, dat groeit, dat vervormt zich, dat ontwikkelt zich en dat boek met zijn neuswijze wetten en bepalingen is dood, dood, dood.
Gij bewondert vorm, kleur en geur eener roos en uw boek praat van stuifmeel, stampers en meeldraden; gij leeft mede in de vreugde of het leed van den held of de heldin, dien de dichter