Noord en Zuid. Jaargang 24
(1901)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLezen.In nagenoeg ieder verslag van het hoofdacte-ezamen wordt de klacht herhaald: de candidaten konden niet lezen. De examinatoren bedoelen daarmee iets anders dan wat Multatuli meende toen hij klaagde dat het Nederlandsche volk niet kan lezen. Twee verschillende zaken, maar die in nauw verband met elkaar staan. Multatuli beklaagt er zich over, dat het publiek niet begrijpt wat het leest, niet voelt, zich niet indenkt, geen deel neemt aan wat hij het Nederlandsche volk toeschreeuwde. Zijn schrikkelijke waarheden werden opgevat als mooischrijverij, als vertelseltjes of overdrijvingen, werden voor de lezers geen spookgestalten die hun zoeten dommel stoorden... | |
[pagina 111]
| |
De examencommissies bedoelen, dat de candidaten een stuk proza of poezie niet van het blad kunnen zeggen. Over het oorzakelijk verband tusschen de eene en de andere klacht hoeft niet lang uitgeweid te worden. Goed zeggen van het gelezene is een eerste voorwaarde van goed begrijpen. Lees, om u daarvan te overtuigen, een vers of een drama thuis - en ga het daarna hooren in den schouwburg. Ge zult het stuk bijna niet herkennen: 't is of het grooter en rijker is geworden, alsof het enorm is gegroeid. Maar wie het vers daar zei, is kunstenaar. Hij geeft niets dan het vers, maar hij geeft het geheel. Thuis hadt ge maar een deel gezien, grooter of kleiner naar de maat van uw leeskunst. Alleen wie een stuk litteratuur goed kan zeggen, kan het helder en volledig begrijpen.Ga naar voetnoot1) Maar ook, alleen wie goed een bladzijde Nederlandsch kan oplezen, kan leeren goed te schrijven. Veel te veel toch wordt er stom geschreven. Wie zich een vlotten, helderen stijl wil veroveren, moet - ja, goed, d.i. helder en scherp en geleidelijk denken, maar ook - beginnen met hardop te lezen wat hij geschreven heeft, en daarbij scherp naar den klank en den rhythmus van zijn proza te luisteren. Een vlotte stijl is een benijdenswaardig bezit, vooral op examens. Wustmann wijst in een opmerkenswaardig, schoon zeer conservatief boekjeGa naar voetnoot2) o.a. op de voorliefde van sommige schrijvers om wenn (indien) weg te laten: ‘een man van geweten zal, wil hij zijn naam niet in gevaar brengen...’ Voor wie luid schrijft, botsen de beide werkwoorden zal en wil tegen elkaar als een paar locomotieven. Schrijft men: ‘indien hij zijn naam niet in gevaar wil brengen’, dan mondt de bijzin als een bijriviertje in den hoofdzin uit, welks loop hij versnelt. Den aangenamen indruk, dien een vloeiende stijl maakt, krijgt men dan, als bij het lezen de opvatting der gedachten, het verstaan | |
[pagina 112]
| |
van het geschrevene steeds gelijken tred houdt met het opvatten der letterteekens door het oog. Is men echter, zooals maar al te vaak in de zeer degelijke, maar tevens typisch-Duitsche, d.w.z. ‘Duitsch’ in den slechten zin van het woord, boeken het geval is, genoodzaakt, doordat de schrijver eigenlijk zich zelven, in een op zich zelf lofwaardig streven naar grondigheid, voortdurend in de rede valt en dus brokstukken inschuift, een zin eerst stuksgewijze - zooals met dezen het geval is - bij elkaar te zoeken, dan op zijn schreden terug te keeren - recapituleeren is een onaesthetische bezigheid, beweerde Busken Huet terecht, en maakt korzelig, voeg ik er aan toe - dan zegt men dat die iemand niet vlot, maar hortend schrijft, en men voelt lust, het geschrevene kalmpjes ter zijde te leggen.Ga naar voetnoot1) Want telkens slaat zoo iemand ons den logischen draad uit de handen. ‘Is men echter’... wat? is men wat? vraagt de lezer zich af. Zijn oog dwaalt verder, vindt eindelijk het verlossende woord ‘genoodzaakt’, doch is daarmee nog niet klaar. Weer vraagt de arme geplaagde: ‘genoodzaakt, waartoe?’ In plaats van hem dadelijk van antwoord te dienen, komt de schrijver aandragen met een motiveering, die het zoekend slachtoffer nog niet kan interesseeren. Eindelijk heeft deze de hoofdzaak bijeen: ‘Is men echter genoodzaakt, een zin eerst stuksgewijze bij elkaar te zoeken, dan’ - moest de hoofdzin komen... En met dat al, zijn de vele bepalingen en invoegsels zelfs niet gezien. Wie de ongelukkige neiging heeft, zóó te schrijven (en op een examen is het een ramp), die kan zoo'n zin niet laten staan wanneer hij eenmaal gewoon is geworden, luid te schrijven. Hij hoort dan het bevel: maak korte zinnen, scheid het lidwoord niet van zijn substantief door lange bepalingen, schuif niet tusschen, maar laat volgen... Doch hoe zal hij zijn proza kunnen hooren, kunnen beluisteren, die niet kan lezen?
Dat de examen-commissies met het volste recht van een candidaat kunnen eischen, dat hij vlot, en-in-den-toon, een niet te moeilijk | |
[pagina 113]
| |
stuk Nederlandsch kan oplezen, zal nu wel duidelijk zijn. Er is anders nog meer. Een onderwijzer, die zelf niet lezen kan, heeft een noodlottigen invloed op zijn leerlingen. Niet alleen leeren de kinderen bij hem nooit lezen, en berooft hij hun dus, levenslang wellicht, van een groot genot, - maar het is een feit dat zoo'n niet-lezend onderwijzer zijn leeslessen ook op een peuterige manier behandelt. Hij zal woordje voor woordje verklaren, uitdrukking voor uitdrukking door andere laten vervangen - zoodoende misschien eenige woordenkennis aanbrengen, eigenlijk buiten de les om en dan nog oppervlakkig ook; - maar de les in haar geheel behandelt hij niet, de les uit de les zelf verklaren doet hij niet. Waarover later, hoop ik, meer.
Goed lezen, welk een heerlijke kunst! Zij verrijkt, verfijnt en overstraalt het leven. Vraag het aan een grootmeester: Ernest Legouvé, La lecture en action.Ga naar voetnoot1) Hoe die kunst machtig te worden? Door te lezen. Maar: oordeelkundig, met studie te lezen. Van de soort studie die daarbij noodig is wil ik u eenige voorbeelden geven. Alleen één raad nog vooraf: Vereenigt u tot clubjes die geregeld samenkomen: om beurt voor beurt vooraf bestudeerde stukken te zeggen. Roep anders desnoods uw broer of uw buurman binnen, maar lees, na studie, geregeld, iedere week, iemand een paar bladzijden voor.
We beginnen met een schoollesje: Bonte Steenen, B, bl. 35, De kleeren maken den man.Ga naar voetnoot2) De hoofdtoon is betoogend. | |
[pagina 114]
| |
Wat dat beteekent, kunt ge 't best gewaar worden door te luisteren naar iemand die... betoogt. Dit beluisteren van sprekers (van allerlei stand, van iederen ouderdom, vooral van kinderen en van vrouwen: omdat deze over 't algemeen beter spreken dan de mannen), dit aandacht wijden aan de afwisselende mate van vlugheid waarmee gesproken wordt, aan het pauzeeren, aan het intoneeren, aan het onbewust aanbrengen van kleurverschillen in de stem, - dat nauwkeurig acht geven op het spreken in uwe omgeving, en het bewust nabootsen daarvan, is de helft van de kunst! Met welk een volhardende hartstocht reeds beroemde acteurs, zeggers, overal en in alle omstandigheden en altijd op die wijze studecren - d.i. luisterend, en nabootsend - kunt ge alweer nalezen bij Legouvé. Wie betoogt, bezigt bijna zonder uitzondering de middenstem, spreekt kalm, duidelijk, geaccentueerd, helder, rust vooral, ‘leest de komma's’, rust van tijd tot tijd iets langer: om den hoorder tijd te gunnen, het gehoorde te overwegen. - Alles zonder overdrijving, zonder gemaaktheid. Het geven van deze wenken is gemakkelijker dan het opvolgen. Dikwijls heb ik opgemerkt, dat behoorlijk lang rusten, vooral het nadenkend rusten, van den lezer een zekere mate van moed schijnt te vergen. Wanneer de kinderen zóover gebracht zijn, dat ze op school durven rusten - en dus (ja: dus en derhalve) den weemoedig klagenden schooldeun kwijt raken - spoort men hen aan, ook thuis, aan Moeder, iets zóó voor te lezen. Weet ge wat het antwoord meestal is? Een bedeesd, wantrouwig lachen: ‘die zal het zoo gek vinden.’ Er zijn wel volwassenen die niet boven deze kinderlijke vrees verheven zijn.
En toch, goed rusten, goed interpuncteeren, is het begin van goed lezen. Legouvé verdeelt de moeilijkheden van zijn kunst in vier groepen: van de uitspraak, van het articuleeren, van het ademhalen, van een verstandige interpretatie der gegeven gedachten. Voor al deze groepen nu is een nauwkeurige, een zorgvuldige punctuatie met de stem een groote hulp. Zie in La lecture en action de allerinteressantste hoofdstukken IV en V.
De titel van ons lesje wordt gewoon-weg gelezen: ge kondigt uw onderwerp aan. Daarmee uit. De eerste zin brengt ons tot een algemeenen leesregel, een leeswet: | |
[pagina 115]
| |
die van het hoofdwoord. Ze luidt: zoek in ieder stuk eerst het hoofdwoord, - geef dat den hoofdtoon, door het luider of nadrukkelijker, langzamer, hooger of soms lager te zeggen, en... een ondeelbaar oogenblik te wachten, vlak er voor. Die kleine pauze kondigt het hoofdwoord aan, dient het bij den hoorder aan, zou men kunnen zeggen; geeft het relief. Natuurlijk zijn er in een les vele woorden waarin een gedachte als samengevat is, want iedere zin heeft minstens één hoofdwoord, iedere periode ook minstens een.... En niet alle zijn even belangrijk, vatten niet evenveel samen. Ook hier is het: wat het zwaarst is, moet het zwaarst wegen. De schrijver valt vrijwel met de deur in huis. Het hoofdwoord van den eersten zin bevat meteen de hoofdzaak van de heele les. Rabener heeft zich tot doel gesteld, ons waarvan te overtuigen? Van de waarheid die in zijn spreekwoord ligt opgesloten, dat de volksmond met die vijf eenvoudige woorden een groote wààrheid zegt. Zoo dikwijls wordt ironisch van de almacht der kleeren gewaagd, zoo vaak wordt ons spreekwoord schouderophalend op iemand toegepast: ‘Och ja, wat zal ik u zeggen, met hem is het ook meer schijn dan werkelijkheid, een mooi uithangbord maar magere keuken....’ In den grond van zijn hart meent Rabener ook wel niet, wat hij zegt (neem ik aan, doch zie later); maar de lezer zou niet in de rol blijven, als hij reeds dadelijk ‘groote wààrheid’ merkbaar ironisch zei. Den heelen zin leest men dus eenvoudig, kalm, nagenoeg op één toon, alleen de beide hoofdwoorden wat nadrukkelijk, gerekterGa naar voetnoot1):
Ge zoudt het misschien niet vermoeden maar In die-vijf-eenvoudige-woorden, ligt | een groote wààrheid opgesloten. Punt. Rust. - Nadenkend, ale met de oogen dicht, de lettergrepen toetellend: De klééren maken den man! Punt. Langere rust. - Levendiger en een terts hooger: | |
[pagina 116]
| |
Wonderlijk! Kortere rust zou men zoo wel zeggen, dat die-vijf-onnoozele-woordjes Kleur ze met de stem zeer onschuldig, doch vat ze samen: samen vormen ze één geheel Nu, wat zouden die? de sléutel zijn Waarvan? van zooveel geheimzinnigs | en onverklaarbaars, Zeer korte rust: de rest hoort er onmiddellijk bij, maar wordt er achteloos, iets sneller en lager van toon, aan toegevoegd: als zich | onder de menschen rondom-ons | voordoet? - Hervat de toonhoogte van 't begin van den vorigen zin, welk begin hier, even gevariëerd, herhaald wordt. Maar nu met den klemtoon op ‘zou’, vooral niet op ‘zeggen’, dat anders licht een tegenstelling (bijv. schrijven of gelooven...) zou wakker roepen. Zoù-men-wel-zeggen, dat | zij menigmaal | het ware wat zeg ik? het éénige middel zijn, om een geluk te bereiken Ga door! waardoor zoovele menschen, Het groote aantal laten uitkomen, dat het menschen zijn, spreekt van zelf. dàg-ìn-dàg-ùit o zoo zwaar wwerken en zwwoegen? - - (De eerste alinea is uit. Er begint iets nieuws: Rabener gooit het over een anderen boeg Dus: op een anderen toon: ‘Gij spot’, zult ge zeggen, Dat kon wel waar zijn, en tòch - Ik vraag het u in allen ernst, zoù het wel waar, wèl-dégelijk-wáár zijn, dat alleen kennis, - arbeid,- vlijt, - verstand, - om alles samen te vatten: kortom | deugd wat doet? verheffing en verbreeding van toon! | |
[pagina 117]
| |
gezien en geëerd maakt? Laat het vraagteeken goed klinken: ge vraagt het uzelf en uw hoorders af. Deze hellen naar een ontkennend antwoord over: neen, niet alleen deugd is het, die geëerd maakt. Om hen nog verder te doen overhellen naar uwe meening, vraagt ge met een onschuldig gezicht, of er niet een tikje, een deel waarheid schuilt in wat ge nu gaat zeggen: daarom ‘geheel en al’ iets meer klem dan ‘mis’: Wat dunkt u? Zou ik het geheel-en-al mis hebben, als ik ronduit zei: Wat weerga, niets anders dan Klééren maken knap en groot en beroemd en invloedrijk, wat wilt ge nog meer? 't Eene woord wordt het andere achterna gegooid. jaâ, - 'k zou haast zeggen in de oogen van velen zelfs, misschien wel deugdzaam? - - Er is een andere opvatting van de les mogelijk, en die voert tot een anderen leestoon. Welke opvatting de juiste is, - doet er hier niets toe. Dat beide opvattingen ieder haar eigen leestoon meebrengen (of veroorzaakt worden door den toon?), dat is hier de zaak! De lezer kan nl. meenen, dat Rabener niet ironisch spreekt, geen rol speelt, maar dit bedoelt: ‘De kleeren maken in onze schijnwereld werkelijk, en in allen ernst, den man. Dat mòest wel niet zoo zijn, dat voel ik ook wel, maar 't is zoo. Wees een uil, desnoods een eerloos mensch, maar heb een deftig, een representabel voorkomen, een indrukwekkende figuur, en ge zult carrière maken. Hoe gaarne de naïeve zedenmeesters het anders zouden willen doen voorkomen, - zoo-is-het-leven.’ Welke veranderingen die meening brengt in den leestoon der 1e alinea, moge de lezer zelf nagaan. De tweede zou ik, om de laatste opvatting weer te geven, zóó lezen: ‘Gij spot’, zult ge zeggen, - Laat het zoo wezen', en tòch - bedenk u eens goed, de zaak is er ernstig genoeg voor, | |
[pagina 118]
| |
zou het wel waar, wel-degelijk-waar zijn, wat men van naïeven, groote kinderen, zoo vaak hoort, dat alleen | kennis, arbeid, Tel de woorden maar toe! vlijt, verstand, Driftiger! kortom | deugd ! - even rusten, want nu komt het, waar de schijnmenschen zoo hard naar draven: gezien en geëerd maakt? Ja, sterker nog! Dus géén na-denkende pauze Zou ik het geheel-en-al mis hebben, als ik brutaal voor mijn meening uitkom, als ik ronduit zei: Neen! Klééren maken knap en groot en beroemd en zelfs invloedrijk, ja in de oogen van velen ook deugdzaam? Oratorische vraag, dus eer een! dan een?
We keeren tot onze eerste opvatting terug. De eerste alinea was uit. Dus: langere pauze. Gij overpeinst het spreekwoord nog eens: De kleeren maken den man, - n.l. de mooie kleeren - ge stelt ze u voor, ze lachen u toe. Ha! 't is toch maar alles, mooi gekleed te gaan! Kleeren! - welk een | heerlijke uitvinding! In eens in den klein-achtenden toon vallend: Nu vraag ik je, Wat betéekent een eerlijk, of een braaf man, mits in een armoedig pakje? Immers de moeite niet waard! Echt minachtend toegevend: Jaa - nu weet ik wel hij komt iets minder toegevend | |
[pagina 119]
| |
ook | misschien, waar hij wezen wil; men zal ook hèm eeren - wel te verstaan! op den duur; ja, waarlijk! men zal inzien, dat hij niet in schijn, maar wèrkelijk knap, groot is - wel te begrijpen echter op den duur, en dan nog misschien; Ik wil zelfs gelooven, dat men zal inzien, dat hij het | in zijn leven - maar niet voor zijn dood helaas - goed-met-zijn-medemenschen-meende - och ja! al-weer: op-den-duur, misschien! Levendiger en haast zonder pauze doorlezen: om de tegenstelling direct op het voorgaande te laten klappen! Maar laat hij nu eens kostbare kleederen aantrekken, heel chic èn fijn! geheel en al naar de mode, dan zul je eens wat anders zien! met nadruk, langzamer: - en men zal tegen hem opzien, neen maar! - meestal! hem loven en prijzen, niet | misschien, maar meestal, - hem een eereplaats geven | boven velen - helaas alweer: meestal! Kort rusten, want de alinea is hier eigenlijk niet uit: Want, we weten het allen, Hoe toch gaat het dikwijls in de wereld? Ik zal 't u zeggen, en ge zult zien, dat ik gelijk heb. | |
[pagina 120]
| |
Neem eens aan, dat een man, zoo'n heel eenvoudig man, met een jasje naar ouderwetschen snit, met die lange panden, je weet wel, een hoed van de vorige mode, - nu, dat zoo een brutaal wordt, en, verbeeld je, voor 't eerst van zijn leven | bij de hoogste autoriteit! Zijne Excellentie den Minister A | een bezoek wil afleggen. - Hij mag van geluk spreken, als hij ook maar binnengelaten wordt, als de portier | hem niet reeds bij de deur met allerlei praatjes tracht af te schepen. - Maar hij is er nog niet! Want Vervolgens moet hij | door een gansche scháár van bedienden dringen, Climax van minachtende hoogheid! waarvan de een hem uitlacht, een ander | uit de hoogte op hem neerziet, een derde | hem voltrekt niet gelieft op te merken. Enz. - Hij vraagt schuchter naar Zijne Excellentie. Niemand antwoordt, natuurlijk, níemand wijst hem den weg. - Zal hij de vlegels mores leeren? Neen, Ootmoedig | en verlegen staat hij daar. - Zal hij zich vermannen? 't Duurt lang, maar Eindelijk nadert hij | eerbiedig | den man tot wien allen zich wenden, die toegang tot den Minister verlangen. Teeken met uw stem goed de lakeiën-hooghartigheid, maar verdonkeremaan den klein gedrukten tusschenzin: ‘Ja, vrindje’, | |
[pagina 121]
| |
is het hooghartige antwoord, ‘ge moet morgen maar eens terugkomen: want Zijne Excellentie | Laat goed het gewicht van dien titel voelen! heeft het heden te druk! - Schuchter en zacht: ‘Maar een enkel oogenblikje zou voldoende...’ wezen Maar voor dat woord gezegd kon worden, dus onmiddellijk er op, hard en driftig: ‘Néén, neen!’ Wat verbeeldt ge u wel? klinkt het verder, ‘Zijne Excellentie heeft wel iets ànders te doen, dan visites van allerlei menschen te ontvangen.’ Zooals van jou en jouw soort. - 't Gordijn zakt, de komedie is uit. Zoo gaat het nu. Merk op, dat hoe deugdenrijker de eenvoudige man is, hoe schriller de tegenstelling wordt. Laat dus zijn innerlijke voortreffelijkheid luid klinken. Begin eenvoudig, maar stijg! Daar staat nu de brave, de eerlijke, de bekwame man, - de man die honderden menschen | door zijn weten en zijn goeden wil | gelukkig kon maken, - de man die iedereen het zijne geeft, - Kortom de man van groote bekwaamheid, van groote verdiensten! En wat stond hem in den weg? Zijn ar-moe-dig-pakje was een hinderpaal voor de erkenning zijner grootheid. Lees, alsof hier de alinea uit was. De volgende zin wordt kalm verteld, alsof er nog meer zou volgen. Maar eensklaps... Beschaamd | wil hij de deur uitsluipen, als een hond die slaag... Doch zie! Wat is dat? Driftig, haastig, druk Men stoot hem met geweld uit den weg, men rukt de beide vleugeldeuren met drift open, alle be- | |
[pagina 122]
| |
dienden komen in beweging, allen plaatsen zich | in-dee-moedige houding | en buigend aan den ingang. - Ah! ik begrijp. Daar nadert iemand. Een man van gewicht! Wie zou het zijn? Wie is het? Wàt een tegenvaller! - Bah! Een schitterende modepop, een fat, - kijk, die de trap luchtig opstapt. Zijn hoofd, hoe hol ook, dat wèèt ik wel wordt bewonderd: want, kijk maar! Zijn de háren niet prachtig gefriseerd? En is dat niet voldoende? Zijn hooge beschaving | bestaat | och, heel simpeltjes in de vaardigheid van allerlei complimenten te maken. - Verstand? Wel, hoe kun je 't vragen, Hij heeft het niet. Waarom zou hij? Ook zijne oùders hadden het niet - en toch waren ze groot | en geëerd | en gevierd, welja! evenals hij. - Ja, als men 't goed nagaat, Eigenlijk | is hij zeer dom; maar en dat is heel wat beter, hij is fijn gekleed | en waarlijk, heel lief, heel aardig in den omgang; zijn kennis | bestaat in het bezit eener gróote mássa | aardige | |
[pagina 123]
| |
anecdoten, waarmee hij in alle gezelschappen, - benijdt ge hem niet? als een ster van de eerste grootte, schittert! Ge begrijpt nu wel. Men stelt prijs op zijn bezòek, men hewòndert hem. Hier ook, want zie, Zijne Excellentie ontvangt hem vriendelijk, en wie weet? voelt zich misschien | vereerd door zijn bezoek! - O ja, ik vergat nog te vertellen: Inmiddels is de eenvoudige man reeds lang uit het gewoel verdwenen. Maar dat is toch ook zijn eigen schuld. Want ik vraag u, Waarom kleedt hij zich niet als de-eerste-de-beste-modepop? Zéér ernstig, laat dalen uw stem: Hoorders, zijt ge 't niet met mij eens, als ik zeg: Er zijn spreekwoorden, - die helaas wel eens waar blijken, en dan | een pijnlijken indruk maken: Ge weet het nu: onder deze bekleedt een eerste plaats: ‘De klééren | maken den man’. En heeft de lezer nu het geheim van goed-lezen begrepen? Den hoofdregel van de leeskunst zien toepassen? Hij luidt: Zoek uit te vorschen, wat de schrijver heeft willen zeggen, stel u helder zijn doel voor oogen. Doordring u van zijn bedoelingen en geef ze met de stem weer. Maak het u daarbij niet gemakkelijk, en laat daarom alle gebaren weg, - of ze moesten, u geheel onbewust, als vanzelf gemaakt worden.
't Zou me niet verwonderen, zelfs - eerlijk gezegd - zou het me teleurstellen, als de lezer de aanwijzingen niet overdreef, als hij voldoende maat hield bij het aangeven der verschillende nuan- | |
[pagina 124]
| |
ces. Eenige forschheid in de kleurverschillen is echter als begin van de studie niet kwaad. Daarna komt de moeilijker oefening: de nuances te behouden en toch alle verschillen te matigen, te dempen: den toon met al zijne variaties terug te brengen tot den beschaafden spreektoon.
Eindelijk. Ik weet zeer wel, dat ook bij deze methode vijf verschillende personen op vijf verschillende afstanden van het ideaal verwijderd zullen blijven. Want niemand geeft meer dan hij, in eigen hoofd, en eigen hart, aan fijnheid en warm gevoel bezit. (Wordt vervolgd.) Schelts van Kloosterhuis. |
|