Cats schuldig?
Naar aanleiding van 't stukje over Vondels ‘Vraagdicht’ ontving ik een zeer welwillend schrijven van den Heer Nolen te Rotterdam, die er mij opmerkzaam op maakte, dat in de Navorscher van 1875 (blz. 233-239 en blz. 286-292) was opgekomen tegen de bewering, dat Cats de maker zou zijn van 't beruchte vers.
Ik heb mij gehaast genoemd tijdschrift na te slaan en 't artikel te bestudeeren; want vóór dien tijd waren mij de stukken van H.G. en Leendertz onbekend. En ik gevoel mij daarom verplicht mijne bewering ten opzichte van Cats te herroepen. Rationeeler dunkt ook mij thans, dat vers op rekening te stellen van Jacob Corneliszoon (Trigland).
Mijn welgemeenden dank daarom aan den Heer Nolen, die mij de artikelen in den Navorscher heeft leeren kennen.
De Heer Hobma zal zien, dat daarmede tevens ook zijn stuk is beantwoord. Gelukkig, dat Z. Ed. nog geen redacteur van Noord en Zuid is want:
‘Moght hy met 't recht begaen, (de Vries en) zou 't niet meer doen.’
J. de Vries.