Noord en Zuid. Jaargang 23
(1900)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
Synoniemen.Ga naar voetnoot1)(Vervolg van bladz. 448)
35. Aanmerking, bedenking en opmerking. Voor de overeenkomst en het verschil in beteekenis van aanmerking en opmerking raadplege men N. en Z. 1898. pag. 178 Syn. No. 2. In beteekenis staat bedenking dichter bij aanmerking dan bij opmerking. Eene bedenking is ook een afkeurend oordeel, maar ze geldt in geen geval de geheele zaak, waarover gesproken wordt, doch een of meer onderdeelen. Eene aanmerking wordt altijd uitgesproken of neergeschreven, eene bedenking kan ook verzwegen worden. Wie eene bedenking uit, geeft alleen twijfel te kennen, noemt bezwaren op, die er zijns inziens bestaan, doch zulke, die uit den weg geruimd kunnen worden. Dikwijls geeft men beleefdheidshalve zijne aanmerkingen als bedenkingen. Aan de voorbeelden waarin aanmerking en opmerking Syn. No 2 voorkomen, voegen we deze met bedenking toe: Voorbeelden: ‘En zij zou in dit geval ontevreden zijn, indien ik ze hem eerst morgen bracht’ Wel waagde Elisabeth nog een paar bedenkingen (v. Lennep, Elis. Musch 76) ‘Liefde is zulk een onwillekeurige hartstocht!’ was mijne bedenking (Potg. Proza I, 290.) 36. Zorgeloos en onbezorgd. Beide woorden geven te kennen, dat men geen zorg koestert. Hoewel de woorden op het eerste gezicht veel overeenkomst schijnen te bezitten, is het verschil in beteekenis zeer groot. Onbezorgd is hij, die zich niet noodeloos bezorgd maakt, en rustig en kalm afwacht, wat de tijd hem brengen zal. Zorgeloos noemen we hem, die de noodige zorg voor de toekomst verzuimt en dus niet doet, wat hij met het oog op de toekomst behoorde te doen. Zorgeloosheid is eene soort van nalatigheid. Zorgeloosheid is steeds | |
[pagina 71]
| |
eene ongunstige, afkeurenswaardige eigenschap; onbezorgdheid daarentegen eene gunstige eigenschap. De zorgelooze bereidt zich zelven of anderen de nadeelige gevolgen van zijn plichtsverzuim, de onbezorgde behoudt zijne opgeruimdheid door zich niet te kwellen met zorgen, waarvoor geen grond bestaat. Hij, die in tijden van ruime verdiensten een sommetje wist te beleggen voor tijden van tegenspoed, kan onbezorgd de toekomst tegemoet gaan. Men spreekt steeds van de zorgelooze jeugd; zij toch leeft enkel voor het oogenblik. Voorbeelden: Tot aan Rozendaal hadden zij het geleide der verkenningstroepen gehad: na een half uur in de herberg aldaar vertoefd te hebben, waren zij onbezorgd verder getrokken (E. v. Lennep E Musch 257). (Het gevaarlijkste deel van den weg hadden zij nu achter den rug en zij meenden dat de weg, dien zij nog moesten afleggen, veilig was). En het was hem, of hij in spiegels zag zich zelven weer, of hij opving den blik zijner eigen oogen, maar zijne oogen van achttienjarigen jongen, niet zijn blik van eigen nog zorgelooze kindsheid (L. Couperus, Wereldvrede I, 14). En dan leed ik zoo om je, mijn kind, omdat je zorgelooze jaren er geen lange zullen zijn (Id. id. II 376). 37. Beleefd, minzaam en vriendelijk. Deze drie woorden wijzen alle op de uiting van het gevoel van achting voor anderen. Vriendelijk beteekent volgens de afleiding: op de wijze van een' vriend. Wie vriendelijk is, geeft uiting aan zijn gevoel van vriendschap; daarom bezigt men dit woord in betrekking tot personen, die gemeenzaam met elkander omgaan, die werkelijk elkanders gelijken zijn of die handelen, alsof het zoo was. Daarom kan een hooger geplaatste ook vriendelijk zijn tegenover iemand, die lager staat. Minzaam wijst, meer dan vriendelijk, op iets nederdalends. Hij, die ons minzaam bejegent, staat hooger dan wij en verwaardigt zich tot ons af te dalen; wij ondervinden zijne goedgunstigheid, zijne voorkomendheid. Bij het gebruik van beleefd is de omgang der betrokken personen officiëeler. De vormen worden in acht genomen. Beleefd kan men zijn, zoowel tegen een hooger als tegen een lager geplaatsteGa naar voetnoot1). | |
[pagina 72]
| |
Voorbeelden: En (Jan) reikt nu een paar andere gasten de hand; gasten, die Jannetje te recht vriendelijk ontvangt (Potg. Proza I, 11). En die (v. Espenblad) zonder schijnbaar eenige acht te slaan op de ontevreden uitdrukking van zijn gelaat met den vriendelijksten glimlach op de lippen naar hem (Buat) toetrad (v. Lennep. E. Musch 102). Ook zou het niet gebaat hebben het zonderlinge der handelwijze Da Costa onder het oog te brengen, steeds gereed u minzaam of wrevelig den mond te snoeren met den schitterenden en zangerigen versregel: ‘Ik ben geen zoon der lauwe Westerstranden (Huet. Litt. Fant. en Kritieken I, 163) Montbas (de gastheer) had zich na de laatste woorden van Buat met eene minzame buiging van hem verwijderd om een ander aan te spreken (v. Lennep E. Musch 87). Maar ik heb u slechts den uiterlijken mensch voor te stellen; in gezelschap is men te beleefd, iets meer te eischen. (Potg, Proza I, 287). En dat zelfs zij, die de praatjes uitstrooien of die er geloof aan schenen te hechten, niet nalieten, hem het volgende oogenblik even beleefd te groeten,.... (v. Lennep. E. Musch 13). Daar Mevrouw Buat eerst zeer vlug en beleefd geantwoord had op al, wat hij zeide, moest er nu een reden zijn voor haar plotseling opgekomen verstrooidheid van gedachten (id. id 210). 38. Eenzaam, onbewoond en verlaten. Deze woorden noemen hoedanigheden van streken, van woningen, waar weinig of geen menschen zijn, en die ons door hunne doodschheid en ongezelligheid weinig aantrekken. Eenzaam wijst op geisoleerdheid door gemis aan gezelschap, een eenzame weg is een weg, waarop men gewoonlijk niemand ontmoet. Een eenzaam gelegen boerderij is eene woning, die niet aan den grooten weg of naast andere woningen van menschen gelegen is. Onbewoond beteekent: niet bewoond, niet door menschen tot woonplaats gebruikt, bij uitbreiding woest, onherbergzaam. Verlaten noemen we die streken, waar het nu doodsch en stil is, waar nu geen teeken van eenig menschelijk leven vernomen wordt, terwijl er vroeger leven en beweging heerschte Wat we nu aanschouwen in eene verlaten streek, eene verlaten stad, roept ons vroegere bedrijvigheid voor den geest. Voorbeelden: Hij zocht de eenzame wegen en, in het geheimenis van het nieuwe voorjaar, voelde hij, zoo vreemd, in plaats | |
[pagina 73]
| |
twintig zich zestien, een jongen nog (L Couperus, Metamorphose I). Droeve tonen (klonken) in hare stem, en eenzaam zonder hare gespelen voer zij vaak rond op de wateren (Vosmaer, Vogels I, 178) De stad! Eenzaam en stil is het leven hier. Wat ziet of geniet men hier? Hoe vroolijk en heerlijk is de stad (id. id. 171). 't Is goed, dat men, eenmaal hier geweest zijnde, erop voorbereid is dat men wachten moet en dus geduld oefent: men zou anders denken, dat de Huizinge onbewoond ware (v. Lennep E. Musch 234). Eene streek, niet alleen woest en onbewoond, maar ook ontbloot van al datgene, wat aan een woest landschap schoonheid geeft (Keller Zuiden I, 119). De stad werd doodsch en verlaten, als ware zij onbewoond geweest (Conscience II, 310). De nauwe weg had aan eene zijde een muur, met catus begroeid. Aan de andere zijde de verlaten villa's in dichte tuinen (L. Couperus, Wereldvrede II. 279). En de prins, tegen zijne natuur in, in die verlaten, plotseling geluidenlooze wanorde, die zij achter zich liet (id. id. 297). 39. Braaf, deugdzaam en vroom. Dit zijn alle eigenschappen die iemand een goed mensch, een steun voor de maatschappij doen zijn. Braaf noemen we hem, die zedelijke kracht heeft en die zich zijne verplichtingen bewust is. Op een braaf man kan men zich veilig verlaten Braaf komt in beteekenis geheel overeen met rechtschapen. Deugdzaam is hij, die vele deugden bezit. Het achtervoegsel zaam (van een' stam, die zelf, zelfde beteekent) beteekent hier: één zijnde met. Een deugdzaam man is dus een man, die de deugd ‘in eigen persoon’ is. Een vroom man is hij, die uitmunt in de vervulling zijner plichten jegens God, dus iemand die godsdienstig is en dat laat blijken in zijne dadenGa naar voetnoot1). Voorbeelden: Dat een man van volle vier en dertig jaren, opgevoed door brave ouders en zelf de braafheid in persoon... (Huet, Litt. Fant. en Kr I, 70). Eene meer dan oppervlakkige studie der geschiedenis leert ons duidelijk dat zelfs de grootsten onder onze voorouders volstrekt niet zulke deugdzame menschen waren als sommige onzer zich wel voorstellen. Zij hadden vele ondeugden, die we echter vergoeilijkend de gebreken van hun' tijd zouden kunnen noemen. Jan, die in zijne kracht de degelijkste man was, die er op twee | |
[pagina 74]
| |
beenen liep, die vroom en vroed zoo lang bewees, hoe diepen indruk het op hem maakte, dat er geschreven staat: ‘Bidt en Werkt’ (Potg. Proza I, 11). Zorgvuldig lazen Cromwell en de militaire hoofden uit alle deelen des lands te zamen ‘vrome mannen, van wier trouw, werkzaamheid en ijver voor de zaak van God’ men bewijzen had (Jorissen, Hist. Bladen 90). 50. Heerschen, regeeren en besturen. Het begrip ‘macht’ hebben deze woorden met elkander gemeen, ze wijzen alle drie op het uitoefenen van gezag. Heerscher (van 't woord heer) drukt den hoogsten trap van macht uit. Het woord wijst op eene onbeperkte macht aan de eene zijde en aan den anderen kant op machteloosheid n.l. van hen, die de gevolgen der werking ondervinden. Daarom spreekt men van een alleenheerscher. De winter heerscht; eene besmettelijke ziekte heerscht. Regeeren is het uitoefenen van gezag over een staat door een souverein (koning, keizer enz); het wijst op het bezit van de macht tot regelen van zaken. Hij, die tot regeeren geroepen wordt, is niet altijd een heerscher. Een alleenheerscher regeert onbeperkt. Besturen wordt gebezigd met betrekking tot velerlei zaken; een polder, eene vereeniging, eene stad worden bestuurd. De bestuurder moet de zaken leiden Het begrip van macht uitoefenen is bij dit woord het zwakst. Voorbeelden: Dat de mensch ons heeft geminacht Is vooral de schuld van Javeh, Die, om zelf alleen te heerschen, Ons maar ‘drekgoôn’ blieft te schelden (Vosmaer, Gedichten 92). Aan wien behoort dat bosch en die stroom dan aan nimfen en najaden, een geslacht, dat er in heerschte, voordat het uwe bestond, Albert (Potg Proza I, 297). (Dan) zal er welvaart en bloei en leven en snelheid in ons dierbaar vaderland heerschen! (Beets, Cam. Obsc. 97). Koning Willem II regeerde van 1840 tot 1849 over Nederland. Voortaan zou hij zonder parlement, zonder vertegenwoordiging des volks regeeren (Jorissen, Hist. Bladen 78). Hoe onhandelbaar de staatsmachine met haar samengesteld raderwerk ook schijnen mocht, het bleek, dat de hand, die ze inéén had gezet, ook in staat was, ze te besturen. (Jorissen, Hist. Bladen 14). Het dagelijksch bestuur der gemeente Amsterdam bestaat uit den burgemeester en vier wethouders. Amsterdam. v.d. Mate. |
|