Noord en Zuid. Jaargang 23
(1900)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLazarus.Verklaring van enkele gezegden, waarin die naam voorkomt.Ga naar voetnoot1)
Lazarus, de bedelaar uit de gelijkenis van Jezus (Luk. XVI: 20, 21), naar wien, hoewel ten onrechte, de melaatschheid Lazarij of Lazarusziekte genoemd werd. Ze heet zoo naar een hospitaal buiten de muren van Jerusalem, waar de lijders verpleegd werden en dat aan St. Lazarus gewijd was. Zoo arm als Lazarus, doodarm, naar Luk. XVI: 20, waar Lazarus, de bedelaar, begeerde verzadigd te worden van de kruimkens, die van de tafel des rijken vielen. Het is een dolend ridder van St. Lazarus, met zinspeling op de geestelijke orde van St. Lazarus, en tevens op de groote armoede van Lazarus uit Jezus' gelijkenis (Luk. XVI), duidt deze spreekwijs aan: iemand, die vrij wat inbeelding toont en zwierig gekleed gaat, maar 't eigenlijk schraal heeft. Hij ziet er uit als een opgewekte Lazarus, iemand met een bleek, ontdaan voorkomen, naar Maria's en Martha's broeder, Joh. XI: 39, 44. Zijn mond gaat als een Lazarusklep, zijn mond staat nooit stil; naar het klephout, de plank met beweegbaren hamer, waarmede de met lazarie (melaatschheid) bezochten, de voorbijgangers moesten waarschuwen, en die ze daartoe onophoudelijk in beweging brachten om aalmoezen te vragen. Lazarusridders of -broeders, personen, die zich met de oppassing en verpleging der melaatschen belastten. Zij behoorden vaak tot den aanzienlijken stand. |
|