Een mondeling examen in Nederlandsche taal en letterkunde voor de hoofdakte. (Amsterdam, 20 juli 1899).
De candidaat moest een stuk lezen uit Potgieters Proza I (De Zusters, hoofdstuk V tot bladz. 123). Naar aanleiding daarvan werden de volgende vragen gesteld:
Wie is de geheimzinnige Isis waarvan op het laatst gesproken wordt? Wat beteekent die vragende zin?
Wat beteekent het woord geheimzinnig; staat het ook in verband met geheim. Welk is het grondwoord van geheim wat beteekent geheim dus? Zij verhieven den sluier tot symbool. Wat is een symbool? Waarvan is de sluier het zinnebeeld? Noem eens andere zinnebeelden.
Wat beteekent de uitdrukking: Een oog in het zeil houden? Waarom was het ongelukkig, dat Dirk er bij tegenwoordig was geweest? Wat beteekent hier het woord baar. Waar hoort dit woord thuis? Welke andere beteekenissen kan baar hebben (als zelfst. naamw., bijvoegl. naamw. en als achtervoegsel)? Kent ge het eerste deel van barrevoets? Wie is Janmaat; waarom heet de matroos zoo? Welke andere Jannen kent ge? Waar ligt het land van Winjewanje? Welk woord uit denzelfden zin wijst ons er ook op? Wat wordt er uitgedrukt door den tusschenzin: God betere het; wij maken er geen andere meer? Wat is verkenningstocht? Wat zijn epicuristen? hoe noemt men zulke menschen ook wel? Wat is een physioloog? Wat wordt hier bedoeld met Alma mater? Waarom behoefde hij zich niet voor zijn akademiekennissen te schamen? Verklaar de beteekenis van het woord akademie. Noem synoniemen -
Wat voor zin is: Wat koers het schip zet. Tot welke woordsoort behoort wat? Is het hier zelfst. of bijvoegl. gebruikt? In welke andere beteekenissen kan wat voorkomen? Hij was de gunsteling geworden van epicuristen. Tot welke soort van werkw. behoort nu worden? In welke andere beteekenissen kan men worden gebruiken? Wat beteekent verworden? Welke opmerking kunt ge maken betreffende de vervoeging van worden? Tot welke