Noord en Zuid. Jaargang 22
(1899)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 445]
| |
Synoniemen. (Vervolg van bladz. 256.)31. Gerust en rustig. Deze beide woorden geven aan, dat iemand niet aan heftige gemoedsbewegingen ten prooi is, dat hij kalm en bedaard kan handelen. Rustig, volgens de afleiding = rust hebbende, beteekent zoodanig rust genietende, dat men geheel kalm voortleeft. Gerust beteekent in eene kalme stemming verkeerende, doordat men niets heeft te duchten. Het gerust zijn heeft betrekking op eene stemming, rustig zijn bepaalt den aard van een' toestand van langeren duur. Vergelijken we eens deze beide zinnen met elkaar: Hij slaapt rustig en Hij slaapt gerust. In het eerste geval geeft men te kennen, dat de slaap niet onderbroken wordt door ongewone bewegingen, zooals veroorzaakt worden door pijn, door bang droomen. Met den tweeden zin geeft men te kennen, dat hij slapende in de kalme stemming verkeert van iemand, die in het geheel niets te vreezen heeft. Voorbeelden: Zoo uw hart u veroordeelt, wees getroost, wees gerust; God is meerder dan uw hart (Delftsche Wonderdokter I, 325). Nu, nu! zie me maar niet zoo verweerd aan, vrouwke, zijt gerust, zijt getroost, ik zal er niets af doen (id. II, 200). Ik was zelf tegenwoordig, toen zij in den trein stapte en van dat oogenblik af kon ik even gerust zijn als de gierigaard, die zijn schatten aan den schoot der aarde heeft toevertrouwd (C. Huygens, Regina 69). Het gerucht van haar dood is niet tot mij gekomen,’ hernam Graswinckel rustig, maar wil voortgaan met uwe mededeelingen (D. Wonderdokter II, 314). Gij zijt in de beste condities om rustig te wachten tot de rechte Jozef komt, die de uitverkorene moet zijn (Bosb. Touss. Langseen Omweg). 32. Erkennen, bekennen en belijden. De grondbeteekenis dezer drie woorden is: aan anderen iets mededeelen, dat men voor zich zelven reeds wist, hetzij dit vrijwillig, | |
[pagina 446]
| |
hetzij onder drang van omstandigheden geschiedt. ErkennenGa naar voetnoot1) wordt gebruikt wanneer men voor zijn kennen, zijne meening geheel vrijwillig openlijk en zonder schroom uitkomt. Bekennen en belijden geschieden meestal niet zoo openlijk; bij belijden brengt men gewoonlijk dat ter kennisse van anderen, waarover men zich schamen moet; zoo spreekt men van schuldbelijdenis. Evenwel spreekt men ook van geloofsbelijdenis en daarvoor behoeft men zich niet te schamen. Bekennen kan betrekking hebben 1e op iets, waarvoor men zich niet behoeft te schamen en 2e op iets, waarvoor men zulks wel moet doen. In het eerste geval nadert het in beteekenis het werkwoord erkennen en in het tweede belijden, doch verschilt van deze beide werkwoorden hierin, dat men bij bekennen steeds aan eene macht denkt, die ons tot de werking dwingt. Voorbeelden: Maar hoe lost zich de tegenspraak op, dat de oude Grieken hun bekrompen wetenschap van de toekomst erkenden, en den Goden daarvoor dank wisten (Geel, Onderzoek en Phantasie 171). Wat de kunst, waaraan hij zijn krachten en zijn gezondheid ten offer bracht in hem verloor is - vooral nu hij dood is - algemeen erkend (C. Huygens, H. v. Bentink I 20). Kom, beken het maar; heeft hij je wellicht gekrenkt.... onwillekeurig beleedigd misschien? (id. I. 60). Het duurde niet lang, of zij bekende, dat haar hart mij toebehoorde (B. Huet, Fantasiën 20, 174). Hij gaat tot zijn vader,.... belijdt zijne overtredingen met waarachtig berouw (W. Leev. VI, 312). 33. Aarzelen, dralen en weifelen. De gemeenschappelijke beteekenis is: weinig voortgang met iets maken; niet doortastend, flink optredend iets beginnen. Aarzelen, dat tegenwoordig alleen in de figuurlijke opvatting gebruikt wordt beteekent terugdeinzen, d.w.z. als 't ware een schrede terug doen op 't oogenblik, dat men handelen moet; men durft niet te handelen uit vrees voor de gevolgen, of men maakt geen begin, omdat men geen keus weet te doen. Weifelen, in twijfel staan of men iets al dan niet doen zal, geeft te kennen dat men geen besluit neemt, doordat de noodige geestkracht ontbreekt. Dralen wijst wel op een beginnen, maar het | |
[pagina 447]
| |
geschiedt langzaam, men maakt weinig voortgang en daardoor ontstaat tijdverlies. Voorbeelden: En zoo ik aarzel, het van alle bekrompenheid vrij te pleiten, dat gij haar, als stemme uit den hoogen, gehoor ontzegt (Potg. Proza II 103). Hoe oneindig trotsch H.v.B. er op is, de echtgenoote van den genialen kunstenaar te worden, die niet aarzelde haar tot zich op te heffen. (C. Huygens, H. v. Bentink I, 100). Want toen de Atheners betreffende den Perzischen oorlog eerst een geheel ontmoedigend antwoord ontvingen, weifelden zij en zouden wanhopend vertrokken zijn (Geel, 188). Weifelt gij nog toe te stemmen? leen ons verder het oor (Potg. II 128). ‘Daar komt hij eindelijk!’ fluisterde zij nauw hoorbaar. Toch bleef zij nog even dralen (H. v. Bentink I, 4). 34. Aanlokkelijk, aantrekkelijk en bekoorlijk. Deze woorden wijzen er alle drie op, dat iets een goeden indruk op ons maakt, dat iets ons wel aan staat. Het dichtst naderen aanlokkelijk en aantrekkelijk elkaar in beteekenis, ook daarin, dat zij bijna uitsluitend in betrekking tot zaken gebezigd worden. Aanlokkelijk beteekent geschikt om aan te lokken d.w.z. uit te noodigen om nader te komen door middel van iets, dat de zinnen streelt en daardoor begeerte opwekt. En men is geneigd zich te onderwerpen aan de kracht, die van het aanlokkelijke uitgaat. Aantrekkelijk is dat voorwerp, dat bij iemand eene sterke begeerte verwekt om nader bij te komen en het begeerde voorwerp te genieten; het wordt gebruikt voor zaken en hoedanigheden, doch bij dichters ook voor personen. Bekoorlijk gebruikt men alleen in betrekking tot iets van buitengewone schoonheid, vnl. van meisjes en vrouwen. Voorbeelden: ‘Ik zeg u, dat het aanlokkelijk klinkt, en dat ik mij door uwe liefderijke woorden voele aangetrokken; maar.... wat baat mij die schoone vinding?’ (D. Wonderdokter I, 298). En dat was zeker aanlokkelijk tot bedwelmens toe - maar daaronder? maar daarachter? (id. 57). De stijl der beelden behoort in dat aantrekkelijk tijdperk te huis, waarin natuur en werkelijkheid reeds hare rechten deden eerbiedigen (Vosm. Vogels II. 112). Brunswijk is werkelijk een stadje, dat weinig aantrekkelijks heeft, behalve voor iemand, die als kunstvriend reist. (Id. 111). De zolder had altijd eene groote aantrekkelijkheid voor | |
[pagina 448]
| |
voor hem (v. Eeden, Kl. Johannes 45). De jonge echtgenoot vond haar bekoorlijk en aarzelde niet, haar dit te zeggen (D. Wonderdokter II, 221). Het was het afwijken van den gewonen flauwen sleur, een eigenaardig zijn en denken, met een zachte tint van eigen geestigheid overgoten, genoegzaam om aardig en bekoorlijk te zijn zonder te hinderen (Vosm. Vogels I, 137). (Wordt vervolgd). v.d. Mate. |
|