Muizenesten.
In Noord en Zuid, XIXen jaargang, blz. 64 en 65, deelt Dr. F.A. Stoett eenige plaatsen mede, aan dichters van de zeventiende eeuw ontleend, waarin het woord muizenesten gebezigd wordt. Het zij mij vergund er nog een paar aan toe te voegen:
Kinderen die minnen, die hebben geen sinnen, sy hebben so veel muysenesten in 't hooft.
G.C. van Santen, Snappende Siitgen, bij Van Vloten, Het Nederl. Kluchtspel, 2en vermeerderden druk, II, 70:
En naer ik alles wel besorgt had op de vesten,
Wierd mijn swaermoedig hoofd op nieu vol muyse nesten:
Een loome vaek beliep mijn oogen, en ik kreeg
Gelijk een overval van sluymering...
J. van Paffenrode, Den ondergang van Jonckhr. Willem van Arkel (1e bedr. reg. 5-8).
Bij wijze van uitroep gebruikt, vinden wij het woord, bij G.H. van Breughel (Van Vloten, Het Nederl. Kluchtspel, II, 23.)
O muysenesten, ick duchte noch te raken in mijn schick!
Voorts heb ik het nog aangetroffen bij G Ogier, De Seven Hooft-sonden, Antw. 1715, blz 34:
Eenen Suffer 't hooft vol Muyse-nesten,
en bij Van Effen Holl. Spect. X, blz. 189:
‘dat wanneer hunne dagelyksche taak verricht is, hun nog een hoofd vol muizennesten overblyft.’
Mr. C. B