| |
| |
| |
Aanteekeningen bij Ernest Staas van Tony.
(Uitgave Willemsfonds No. 146 4e druk.)
Bl. 1. Studiekamer. Het woord studie komt in 't Noord-Nederl. voor in de samenstellingen: studiemakker, studieboeken, studiebeurs, studiejaren. De samenst. studiekamer kennen wij niet: wij spreken van studeerkamer, stud ercel enz.
Bl. 1. het geraas der waggelende populieren. Meer eigenaardig dan het woord geraas is geritsel, dat ons onmiddellijk doet denken aan de trillende beweging der blaadjes. Men denke aan de uitdrukking: Hij trilt of beeft als een espenblad (esp, een der namen van den ratelpopulier, ook klaterpeppel of ratelaar geheeten). In dezen zin komt waggelen in N. Ned. nooit voor.
Bl. 1. dat mij eertijds zoo dikwerf wiegelde. d.w.z. in slaap, in mijmering wiegde.
Bl. 2. achter het groene loover. Loover is een oude meervoudsvorm, die thans ook als enkelvond gebruikt wordt en waarnaast men weer het meervoud loovers heeft. Loof beteekende vroeger blad, loover de bladeren; evenwel vatte men dit laatste als collectief op (dus: enkelvoudig) en schreef men in het meervoud loovers. Evenals het loof beteekent het loover het gebladerte. Het meervoud van loover komt nog voor in: gouden loovers, blad- en draadloovers, gladde en holle loovers (Zie ook Ned. Spraakk. Terwey 11e dr. § 256).
Bl. 2. de tinne. Soort van omheining op het bovenste vlak van een muur; plat dak op een gebouw.
Bl. 2. wijngaard. d.i. de wingerd, wijnstok. Het eerste woord wordt meer gebruikt voor de plaats, waar druiven groeien. ‘Een arbeider in den wijngaard des Heeren’ (een geestelijke).
Bl. 2. het arme weeskind, dat gij aangetrokken hadt. In het N. Nederl wordt aantrekken in deze beteekenis meestal wederkeerend gebruikt: zich iets aantrekken; ik heb mij zijner aangetrokken. Beter ware het dus te zeggen: dat gij u aangetrokken hadt, of waarover gij u ontfermd hadt.
Bl. 3. Mijn slaapkamertje nevens haar
nacht- | |
| |
vertrek. Waarschijnlijk om het dubbele gebruik van 't woord slaap te vermijden, spreekt de schrijver hier van nachtvertrek. Wel spreken we van nachtverblijf, nachtkwartier, doch nooit van nachtvertrek of nachtkamer.
Bl. 3. op zijn beetje; beetje, bitje, bitske (VI.) = een weinig.
Bl. 3. op de baan. De baan is in vele streken de staatsweg, de door de regeering aangelegde steenweg. Zoo kan men in Vlaanderen hooren spreken van de Oude en de Nieuwe Baan.
Spreekw. en uitdr. De baan nog al houden = vooruitgaan in eene zaak. Dit of dat kan de baan niet houden = zoo kan het niet voortgaan of blijven bestaan. Op de lange baan schuiven. (Zie N. en Z. 17e jaargang, aflevering 4).
Bl. 4. Diligentie; Nederl. diligence of postwagen.
Bl. 4. driemaal ter week, in 't Nederl. driemaal per week.
Bl. 4 spelt. Mie leest niet vlug. Zij spelt de woorden nog en met veel moeite komt zij op de hoogte van de in haar oog gewichtigste gebeurtenissen (branden!)
Bl. 4. fijn geschoven, Fijn heeft hier de beteekenis van wel, goed in orde. De gordijnen, die om meer licht in de kamer te krijgen, van elkander geschoven waren, worden nu weer in de juiste plooien teruggebracht.
vgl. ook pag. 28, fijngezet = in orde gebracht.
en pag. 94: Was hij niet fijn te huis d.w.z. was hij wel goed in orde, had hij zijn verstand wel.
Verder bestaat de uitdr.: Hij heeft het fijne niet vast, voor: hij bezit zijn verstand niet geheel.
Bl. 4. Oprecht huiselijk, oprecht = echt, recht.
Wij spreken nog van: ‘De Oprechte Haarlemmer Courant,’ waarin oprecht eveneens echt beteekent. Zie voor dit gebruik van het woord oprecht blz. 14, 27, 71 en 163.
Bl. 4. Aan hare zijde wemelt en kruipt een ongedurig jongetje. In het N. Nederl. wordt wemelen meestal als onpersoonl. werkwoord gebruikt, uitgezonderd in de fig. beteekenis van: in overvloed voorhanden zijn. (De straten wemelen van menschen). Ook komt wemelen nooit voor dan van beweging van velen, nimmer van een. Zie ook pag. 75 en 125.
Bl. 4. een Ave Marie d.w.z. den geringen tijd, dien men noodig heeft om het gebed, dat met die woorden begint, op
| |
| |
te zeggen. Meestal gebruikt men de verbastering: amerij of amerijtje.
Bl. 4. ressorts der canapé, ressort (fr.) stalen veer; springveeren.
Bl. 5. de bol saai: bol, bal = kluwen. Saai is eene soort van wol. Saaien gordijnen voor kerkramen en boekenkasten.
Bl. 5. Ik zou er wat mee lachen, bemerkt onz' Mie.
er mee lachen = er om lachen.
bemerken = opmerken. Zie ook pag. 6, 30, 34, 36, 119 en 137.
Bl. 5. Mie heeft haren vrijen zeg. Mie mag dus alles ronduit zeggen, wat zij denkt.
Bl. 5. herbegint. Volgens v. Dale ook Nederlandsch, doch stellig in het Vlaamsch meer gebruikt dan bij ons, waar men meestal van opnieuw beginnen spreekt. Zie verder het gebruik van dit woord op pag. 90, 94, 119 en 135.
Bl. 5. Op hare zeven gemakken beteekent zeer langzaam; hier: op haar gemak. Waarom juist zeven geeft ook Tuerlinckx in Hagelands Idioticon niet op, evenmin als het Wdbk. der Nederl. Taal.
Bl. 6. het oud gekende Duitsche Huis. In N. Nederl. zegt men het van ouds bekende Duitsche Huis.
gekend = bekend vinden we ook op pag. 10, waar gesproken wordt van: gekende reden of oorzaak.
Bl. 6. Succursalen. Een succursale, filiaal is een hulp- of bijgebouw, een bijkantoor.
Bl. 6. ontmaken = ontdoen, zich losmaken van.
verder beteekent het: uit elkander nemen en onterven. In deze laatste beteekenis is het de tegenstelling van vermaken.
Bl. 6. pinken, met de oogen knippen, dus: terwijl hij zijne vrouw een knipoogje gaf. Wij zeggen alleen: een traan wegpinken.
Bl. 7. zoo kreeg Tante het de eerste te weten. In het N. Nederland zegt men altijd het eerste. Zie ook pag. 48: ik zet de eerste.
Bl. 7. onderduims d.w.z. onder den duim, onderhands, in 't geheim. Iemand onderduims ophitsen, onderkruipen.
Bl. 8. rimram = ijdele klap.
Bl 8. clavecimbel, clavecimbaal, soort van piano.
Bl. 9. geschrift beteekent gewoonlijk een geschreven stuk
| |
| |
of een uitgegeven werkje. Hier: schrift, hand, dus de eigenaardige wijze, waarop iemand de letters maakt en verbindt.
Bl. 9. afgedane zaak, voor: een onbetwistbare zaak, een feit, fr. fait accompli.
Bl. 10. verzaakte aan den duivel en zijne pomperijen.
pomperij van 't Lat. pompa wordt nog in Brabant gebruikt voor pracht, ijdelheid. Meestal zegt men: Ik verzaak ook den duivel (niet: aan den duivel), zijne werken en zijne pomperijen (fr.pompe vgl. pompeux).
Bl. 10. gedenkenis in het Z. Nederl. met de beteekenis van ons gedachtenis.
Bl. 11. zich ten onderen geven; in Z. Nederl voor: zich onderwerpen, zich gewonnen geven.
Bl. 11. doch het was niet om na te zien = om aan te zien.
Bl. 11. min = minder. Vgl. Min of meer. Dat was min beleefd dan oprecht. Zie verder pag. 34, 35, 55, 95, 137 en 160 en Terwey § 276.
Bl. 13. het Begijnhof. De Begijntjes waren geestelijke zusters, die echter geen kloostergelofte aflegden. Zij waren bekend om haar zindelijkheid. In hare woning heerschte pracht noch weelde, doch alles was bevallig en eenvoudig.
Bl. 13. Men heeft zich goed van de wereld af te zonderen. Meer Nederl. is de wending: Of men zich al van de wereld afzondert. Fr. on a beau etc.
Bl. 14. twee verdiepen. Verdiep wordt in Vl. en Br. gebruikt voor verdieping. Zie ook pag. 92 en 134.
Bl. 14. kapellekens. klein getrensd werk met oogen (à jour), in de borst van een hemd, om het scheuren te beletten; spinnetje.
Bl. 14. aan de wereld verzaakten, zie aanteek. bij pag. 10.
Bl. 14. geprofeste Begijntjes. d.w.z. die de plechtige gelofte afgelegd hadden
Bl. 15. de oordjes af te halen = op te halen, innen. een oord of oort was een munt ter waarde van 2 duiten of ¼ stuiver. Andere oude munten: duit, stooter, schelling, pietje (6½ st.) daalder, ducaat enz.
Bl. 15. reglet of regelet is een lineaal; van fr. règle.
| |
| |
Bl. 15. klak is in Vlaamsch België de bijzondere naam van een mansmuts met stijve klep boven de oogen, dus wat wij een pet noemen.
Bl. 16. hoekschapraai. Schapraai wordt in Vlaanderen algemeen gebruikt voor etenskast; in Brabant ook voor andere kasten, kisten of koffers, waarin men iets bewaart: melk-, brood-, vleesch-, hoekschapraai, hoekkastje.
Bl. 16. onderstaan = lijden, verdragen, ondergaan. Vgl. het woord op pag. 26 en 64.
Bl. 16. snikkend en snokkend. Deze woorden beteekenen nagenoeg hetzelfde. Snokken toch is snikken, hikken.
Bl. 17. zich gewaardigen, bij ons: zich vervaardigen.
Bl. 17. de H. Martelaar en Belijder Cas(s)ianus.
Johannes Massilientis Cassianus, voorstander van het Semi-Pelagianismus, vestigde zich in 415 te Messilia en was als presbyter ijverig werkzaam. Gest. 448.
Bl. 17. besteek = gift, geschenk (van besteken = beschenken).
Bl. 18. beweeglijk. Wij zouden liever roerend, aandoenlijk geschreven hebben. Slechts zelden komt beweeglijk in die beteekenis bij ons voor.
Bl. 18. respondeerdag d.i. de dag, waarop een onderzoek ingesteld wordt, maar hetgeen de scholieren gedurende een' langeren of korteren tijd geleerd hebben.
Bl. 18. Wij staan te dubben. Dubben beteekent twijfelen, wankelen, (fr. dubier?)
Bl. 19. quaerens quem devoret = Zoekende wien hij zou mogen verslinden. Eene uitdrukking van Petrus om den duivel te schilderen; De begeerten, vergeleken bij een leeuw, worden al te dikwijls hartstochten, die zoeken naar hetgeen hen zou kunnen bevredigen.
Bl. 19. bot = stomp, dom, verlegen, (een botterik)
Bl. 19. jap fleschken = dropfleschje.
Bl. 21. Laat Bertha gerust. In N. Nederl. met rust, ongemoeid.
Bl. 21. waardig van de goden van Homerus. Bij ons wordt waardig altijd gevolgd door een zelfst. n.w. òf in den genitief òf in den accusatief, welke langzamerhand enkele genitieven vervangen heeft. Nooit wordt het echter gevolgd door een voorzetsel, fr. digne des dieux d' Homère.
| |
| |
Bl. 22. kirremondé, kirremondé.
naam van een zeer populair meisjesspel te Lier; in 't Land van Aalst Killemandee of Killemondee.
(In Van Vloten's Baker- en Kinderrijmen, 4 dr. blz. 117, De kanonniken geheeten). Te Lier en in 't Land van Aalst begint het spel aldus: Het alleenstaande meisje (een jongen verbeeldend) zingt tot de rij meisjes voor haar: ‘Wat doet gij zoo laat op de straat, Kirremondee?’ - De rij antwoordt: ‘Wij zijn de meisjes van 't kasteel, Kirremondee.’ - Het meisje: ‘Krijg ik er een van uw dochters mee, Kirremondee?’ - De rij: ‘Wat voor een zou dat zijn, Kirremondee?’ - Het meisje noemt er eene van de schoonste, maar die wordt haar geweigerd. Dan biedt zij velerlei geschenken aan, waarop zij eindelijk wordt afgestaan. - Het spel, in heel Europa verspreid, is een herinnering aan den heidenschen bruidkoop.
Bl. 22. op Onnoozele kinderen. 28 December, feestdag der R.C. Kerk (ook Allerkinderen genoemd) ter herdenking van den Bethlehemschen Kindermoord (Fr. Massacre des Innocents). Wat het bezigen van het woord onnoozel betreft, herinneren we aan vs. 909 en 910 van J. v. Vondels Gysbrecht van Aemstel (Hij poogt d'onnoosle te vernielen. Door 't moorden van onnoosle zielen) terwijl we voor het Bijbelverhaal verwijzen naar het 2e hoofdst. van Mattheus.
Bl. 22. reticule - werktaschje der vromven. Ook wel, doch verkeerdelijk ridicule genoemd.
Bl 24. en nog wel in tertia. een leerling in tertia is een leerling der derde klasse. Tertia is ook het 60e deel eener seconde.
Bl. 24. gerieven beteekent eigenlijk, gelijk hier het geval is, bedienen, ter hand stellen. In N. Nederl. van dienst zijn, dienst bewijzen. Zie ook geriefde op pag. 74.
Bl. 24 tippen = boorden of fijne linnen kraagjes aan manshemden, vgl. pag. 147.
Bl. 25. Piepenburg en Blinden Dulleman.
Piepenburg, of: Piepenberg. Aldus noemt men te Lier (Antw.) het kinderspel, dat in Noord-Nederland verstoppertje of wegduikertje heet.
Dulleman (Blinde) -. Zoo heet te Lier (Antw.) het kinderspel, dat in Noord-Nederland blindemannetje genoemd wordt.
| |
| |
Bl. 25. Driekoningen 6 Januari. St. Margriet 20 Juli (als het op St. M. regent, zal het volgens het volksgeloof 6 weken achtereen regenen). St. Anna 20 Juli. St. Maarten 11 November.
Bl. 25. Wij lezen met ons twee. Meermalen vinden we het telwoord onverbogen (pag. 33, 35, 42, 88, 128 en 176). Wij schrijven altijd: met ons tweeën. Zie Terwey § 294.
Bl. 25. wij loopen hoog op met Paul en Virginie, den Vicar of Wakefield.
Gewoonlijk laten wij het voorzetsel op weg. Hoog met iets loopen of hoog met iets weg loopen.
Paulen Virginie, geschreven door J. Bernardin de St. Pierre.
Vicar of Wakefield, geschreven door O. Goldsmith.
Bl. 27. I.H.S. = in hoc salus (hierin (ligt) de zaligheid) of Jesus hominum salvator (Jezus, de Heiland der menschen) of Jesus hortator sanctorum (Jezus, de Vermaner der heiligen).
Andere verkortingen met I. aan de R.C. kerk ontleend:
I. p.i. = in partibus infidelium (in 't land der ongeloovigen). I.N.R.I. = Jezus Nazerenus Rex Judaeorum (Jezus van Nazareth, koning der Joden). I.N.D. = in nomine Dei (of Domini) (in den naam Gods of des Heeren). I.N.S.T. = in nomine Sanctae Trinitatis (in den naam der Heilige Drieëenheid).
Bl. 27. kijkuit = uitspringend deel van een huis (niet altijd een venster) en gewoonlijk van hout.
Bl. 27. Statie = stand, standplaats, station (dit laatste b.v. op pag. 78) en verder ook: een der 14 af beeldingen van den Kruisweg.
Bl. 27. Vade retro, satanas! Gaat weg achter mij, satan!
Bl. 27. zinnelijk. Hoewel zinnelijk en zindelijk oorspronkelijk hetzelfde woord zijn en dus ook dezelfde beteekenis hadden, gelijk we hier kunnen opmerken, hebben beide woorden bij ons eene van elkander verschillende beteekenis gekregen Zie Terwey § 3724 Inlassching der d.
Bl. 27. tree of trede = schrede, stap, sport, ijzer waarop men den voet zet bij het in- en uitstappen van een rijtuig; ook; deel van een weefgetouw.
Bl. 28. de bouten d.i. de kantblokjes. overeen = over elkander. Zie ook: pag. 107 ‘en dit alles vonniste en rechtte, oordeelde en besliste ondereen, boveneen, en dikwijls tegeneen’.
Bl. 28 of een puntje in Thomas a Kempis te steken.
| |
| |
Beteek. hoogst waarschijnlijk met eene speld of naald tusschen de bladen van een gesloten Thomas a Kempis (Boek der navolging Christi) steken, waar het bijgeloof wilde, dat men eene spreuk of een levensregel zou vinden, in overeenstemming met den geestestoestand van den lezer of de lezeres.
Bl. 28. stee = stad, ook plaats. Vgl. legerstee, slaapstee, in stee van.
Bl. 30. bobijntjes = garenklosjes. Bobijnen = garen winden, ook: kant maken. fr. bobine; streen (of streem) is een streng.
Bl. 31. Welk verschil tegen de helden uit onze romans, tegenover de helden.
Bl. 34. pensum de opgegeven taak in school, meestal voor straf.
Bl. 34. de argusoogen der bewakers, de oogen, die alles zien. Volgens de mythologische voorstelling was het lichaam van Argus met oogen bezaaid. Hij werd door Hera als wacht gesteld bij de in eene koe herschapen Io, doch op bevel van Zeus door Hermes met de tonen der fluit in slaap gesust en toen onthoofd. Hera plantte zijne oogen in den staart van haren lievelingsvogel, den pauw (Io werd n.l. door Zeus bemind en uit minnenijd door Hera in eene koe veranderd en toen onder bewaking van den honderdoogigen Argus gesteld).
Bl. 35. maar vooral zich iets te vertrouwen uit het leven. Het wederkeerende vnw. zich in de plaats van het wederkeerige elkander gebruikt, wat bij ons niet geoorloofd is. Terwey § 119.
Bl. 35. alhoewel ik zoo plichtig ben als Hubert. Plichtig in 't Vl. = schuldig Plichtigheid = schuld. In 't N. Nederl. komt plichtig alleen voor in de samenstellingen: dienstplichtig, schutterplichtig, medeplichtige. Vergelijk ook het gebruik van ptichtig op pag. 37 en 39.
Bl. 36. na het lof. Het Lof in Z. Nederl. de naam van het slotgebed; verder ook de gebeden, die men 's avonds op zekere dagen in sommige kerken na den dienst zingt en die met de zegenspreking van het Heilig Sacrament eindigen.
Bl. 42. ‘hobbel en sobbel’ of hobbel-sjobbel of hobbeldesobbel beteekent verward, slordig.
Bl. 42. het scheel = het deksel, het oogscheel = het ooglid.
Bl. 42. stootwagentje, een handkar met 2 tamelijk groote wielen.
| |
| |
Bl. 44. dat het einde er aan verloren is. Bij ons is meer bekend de zegswijze, dat het einde er van weg is.
Bl. 44. woonst is eene samentrekking van woonstede, dat dezelfde beteekenis heeft als woon. Dit laatste woord leeft bij ons nog voort in de uitdrukking: een plaats metterwoon verlaten.
Bl. 44. cedant arma togae = de wapenen geven het aan de toga gewonnen Figuurlijke uitdrukking, die beteekent: Dat het militair bestuur plaats make voor het burgerlijk bestuur.
Bl. 44. Hoe fijn gestoffeerd. Gestoffeerd beteekent hier gekleed, uitgedost (zie pag 127, waar over een rijk gestoffeerden voetknecht gesproken wordt). Bij ons heeft gestoffeerd dezelfde beteekenis als gemeubileerd b.v. Gestoffeerde kamers te huur.
Bl. 44. Het Belgische Lied: de Brabançonne.
Bl. 49. Zoo is de ouderling. In Terwey (§ 181) vinden we: ‘Jongeling en ouderling zijn mannelijk, schoon zij voorheen ook gemeenslachtig waren.’ Vroeger, en volgens den zin van pag. 49 ook tegenwoordig nog in 't Z. Nederl., is een ouderling iemand van hoogen leeftijd. In N. Nederl. is het de naam van een' waardigheidsbekleeder in de kerk.
Bl. 51. begeesterd = bezield, van geestdrift gloeiend. Hgd. begeistert
Bl. 51. duurbare land. Duurbaar is hetzelfde als dierbaar. De verwisseling van u en ie ook in vuur - vier; sturen - (be)stieren. (Terwey § 364).
Bl. 52. Allengs krijgt de papieren politiemuts minder aantrek. Aantrek, wat bij ons aantrekkelijkheid heet. In het Z. Nederl.: Hij heeft veel aantrek, voor: hij wordt druk bezocht, hij ziet veel menschen. Ook degenen, die men aantrekt: Gij met al uwen aantrek Aantrek ook: lust. Zie pag. 99.
Bl. 54. tasjes = kopjes (Fr. tasse).
Bl. 54. een kamer, die op den tuin geeft d.i. die op den tuin uitziet (vgl. de Fr. vertaling: qui donne sur le jardin).
Bl. 55 geheel de week tracht ik naar het oogenblik. Trachten is synoniem met pogen, streven. Daar de begrippen streven en verlangen zeer nauw verwant zijn, verwondert het ons niet, dat trachten hier met de beteekenis van verlangen voorkomt, alhoewel het bij ons op die wijze zelden gebruikt wordt.
Bl. 56 scharren eigenl. het krabben en wroeten van de hoenders met hunne teenen op den grond. Hgd. scharren.
| |
| |
Bl. 57. waarin ieder vak zijn schap heeft. Een schap is eene plank, om er iets op te leggen of op te zetten: een boekenschap (zie ook pag. 93 en 150).
Bl. 57. een mengelmoes van gedrukt en geschrift d.i van gedrukte werken en geschreven stukken.
Bl. 60. bij misslag = bij vergissing. Misslag (Z. Nederl.) = dwaling, misvatting.
Bl. 61. tribulatiën = angsten, wederwaardigheden.
Bl. 61. St. Jan., 24 Juni. (St. Jan is de laatste dag, waarop de tuinder nog asperges steekt; na dien dag laat hij ze doorgroeien).
Bl. 62. op zoek = zoekende. vgl op den tast = tastende; op de gis = gissende.
Bl. 65. naar den Rooden Leeuw, de groote afspanning; herberg voor voerlieden, waar zij hunne paarden kunnen af- (of uit-)spannen.
Bl. 67. authentieke landkaarten; echte, geloofwaardige landkaarten.
Bl. 67. al wat van verre of bij met het kadaster in betrekking staat, al wat maar eenigszins. enz.
Bl. 70. bij een Gentschen philister. Philister is de Duitsche naam voor ons Philistijn, en wordt gebruikt voor iemand met burgerlijke manieren, voor ieder niet-student (een ploert).
Bl. 70. met afgegaan tapijt, met versleten tapijt; n.l. afgeloopen, kaal geloopen.
Bl. 71. pikkels, de pooten of voeten van stoel of tafel.
Bl. 71. in toto = alles te zamen.
Bl. 73. unguibus et rostro: met hand en tand.
Bl. 73. en de Germaansche schlage zou invoeren, schermslag.
Bl. 74. en mij door duchtige snokken dwingt, stap te houden, snok (Zuid-Nederl.) = ruk.
Bl. 75. die zich niets aan het hart laten komen, dus wien niets tot het hart doordringt, die zich dus nergens iets van aantrekken.
Bl. 75. een philosoof van de eerste broek, d.i een student, die pas zijn philosofische studiën begon. Vergelijking met een klein kind, die zijn eersten broek aan heeft.
Bl. 75. de omnire scibili et quibusdam alliis = van alle dingen, die men kan weten en zelfs nog van verscheidene
| |
| |
andere. 't Wordt dikwijls gezegd van iemand, die niets weet en alle dingen meent te weten.
Bl. 76. en vertegenwoordigt de montagne der vergadering. De montagne = de oppositiepartij; zinspeling op de Bergpartij tijdens de eerste jaren der Fransche revolutie.
Bl. 77. de bepaalde broedertrokken, de trekken aan de gemeenschappelijke pijp.
Bl. 78. met vaan del en kartel.
Houten of kartonnen schild, aan een stok bevestigd, waarvan, in een optocht, eene maatschappij of elke deelnemende maatschappij is voorafgegaan. Het kartel, al of niet versierd met zinnebeeldige schilderingen, duidt de herkomst, dikwijls ook den naam der maatschappij aan. In openbare betoogingen zet men op de kartels een of ander toepasselijk idee, een volkseisch, enz.
Bl. 78. pluimen een zanger. pluimen beteekent hier plukken (de veeren of pluimen uittrekken). Iemand pluimen = iemand op eene niet al te rechtvaardige wijze geld afwinnen, iemand van geld en goed berooven. Te Gent: iemand slaag geven.
Bl. 79. Geheimschrijver, bij ons altijd secretaris of scriba genoemd.
Schatbewaarder, bij ons: Penningmeester.
Bl. 79. voor achterstelligen uitleg = voor achterstallige contributie (zie ook pag. 160).
Bl. 80. door het inkomen (= binnenkomen) van den knaap.
knaap = bediende, kellner.
Bl. 80. in stemming gelegd en geworpen. In N.-Nederl. wordt een voorstel of een motie niet in stemming gelegd, maar gebracht.
Bl. 81. piot of pandoer is een soldaat van 't voetvolk; een scheldnaam voor iemand, die zich klein toont, die niet durft mede te doen.
Bl. 84. het klaarste deel zijner speeloordjes, d.i. het beste, het grootste deel.
Bl. 85. eene verlichting a giorno, met lampions.
Bl. 86. luieriken, dit werkw. is gevormd van luierik, dat op zijne beurt op eene lijn staat, wat vorming betreft, met: botterik, stommerik. Terwey § 335.
Bl. 91. stage. De proeftijd van een jong rechtsgeleerde heet stage; hij zelf is een stagiaire.
| |
| |
Bl. 91. noviciaat = proeftijd. Eigenlijk die inrichting, krachtens welke diegenen, welke in een klooster opgenomen wenschen te worden vooraf een korteren of langeren tijd aan de kloosterregelen worden onderworpen, om na het einde van den proeftijd nog van eene vaste toetreding tot de orde te kunnen terugkomen.
Bl. 92. aanhooren is hier een onscheidbaar samengest. werkwoord. Zie aanteekening bij pag. 156: Aanzien.
Bl. 93. een klein verneuteld mannetje. Verneuteld = niet goed tot rijpheid gekomen, gerimpeld, b.v. Die peren zijn verneuteld: Zie, wat verneuteld manneken!
Bl. 95. Onze advocaat zelf heeft hem op de studie niet weten komen d.i. de advocaat zelf wist niet, hoe en wanneer die bundel er gekomen was. De studie (fr. étude) is het kantoor van notaris of advocaat.
Bl. 95. jurisdictie = rechtsspraak. Ook: rechtsgebied en rechtsmacht.
Bl. 96. beginneling. In N. Nederl.: een eerstbeginnende. Beginneling is taalkundig even juist gevormd als aankomeling, leerling.
Bl. 100. litigieus = betwistbaar.
Bl. 100. possessorium, petitorium worden verklaard door de voorafgaande woorden: bezit en eigendom.
Bl. 100. in eersten aanleg of ter eerste instantie d.i. bij de eerste of laagste rechtbank. Tegengestelde: in 't hoogste ressort.
Bl. 100. de quo = waarvan.
Bl. 104. een toefje pensées een ruikertje of tuiltje viooltjes.
Bl. 105. leuren, in Z. Nederl.: waren langs de deur venten, ook sluikhandel drijven. In fig. beteekenis dikwijls = spotten b.v. met iemand leuren; hij laat met zich leuren. Zie pag. 154.
Bl. 106. importatie-artikelen. Wetten en instellingen zijn meestal uit den vreemde bij hen ingevoerd.
Bl. 107. Proost = kloostervoogd.
Drossaard, drost, baljuw Hofdijk zegt hiervan in Ons Voorgeslacht: Op sommige plaatsen wordt de Baljuw maarschalk geheeten, op andere Drossaa(r)t of drost.
Deken = hoofd van een gilde; naast hem stonden de overlieden.
Laathof of Laatbank. Wanneer eene schepenbank geene hoogere bevoegdheid had dan om over zaken de goederen aan- | |
| |
gaande te oordeelen, nam zij den naam van laathof, en hare leden dien van erfelijcke of gezworen laten; de laten of cijnsplichtigen eener heerlijkheid waren, in geval deze geene hoogere rechtbank van schepenen had, alleen bevoegd om, onder voorzitterschap van eenen meier (villicus) over de geschillen rakende cijnsgoederen uitspraak te doen.
(K. Stallaert, Glossarium).
Commoigne-meesters, communemeesters vindt men in 't begin der 14e eeuw o.a. te Mechelen en te Brussel. Te Mechelen bestond er toen eene volle bank van twaalf schepenen, benevens twee Commune-Meesters. Deze laatste waren gemachtigd het recht der gemeenten te handhaven en tegen alle ongelijk te beschermen in de dingen, die tot het gemeenterecht behoorden, daer en van wien er iets zou tegen gedaen worden.’ (David, Mechelen, 475). Er is ook sprake van commoengemeesters te Gent en te Leuven. Zoo spreekt Naméche van één tweeden burgemeester of commoengemeester. 't Valt echter zeer moeilijk hunne bevoegdheid te bepalen en te zeggen, waarin zij van de schepenen verschilden. In eene rekening van de stad Gent 1513-14 komen 2 commoingnemeesters als opperdekenen van de neringen voor; zij deden uitspraak in betwistingen tusschen neringen, waarschijnlijk slechts in 1en aanleg.
Vorstmeesters hadden het toezicht over de bosschen
Syndicalen = gemachtigden
Deelmannen (De) - hadden niet in alle steden dezelfde beteekenis. Te Ieperen komen zij overeen met de Gentsche schepenen van gedeele. Te Brugge zijn het erfscheeders, d.i. scheidsmannen kennis hebbende van erfscheidingen, gebouwen en gebuurlijke dienstbaarheden. (Zie Paysierders).
(dienstbaarheden = servitudes).
Paysierders of paysieriers; aldus noemde men te Gent en wellicht nog elders - tot in de 14e eeuw - de schepenen van gedeele, nagenoeg onze burgerlijke rechtbank, ook belast met erfenisverdeeling, e.d. (Zie Deelmannen).
Bl. 107. Het orkaan kwam. Bij ons wordt orkaan steeds mannel. gebruikt.
Bl. 109. Sint Ivo's-Kamer. Sint-Ivo (St Yves) is naar de volksoverlevering de eenige advokaat, die ooit in den hemel werd toegelaten; daarom hebben de advokaten hem als hunnen patroon
| |
| |
aangenomen. Daarom ook gaf men eertijds den naam van St. Ivo's kamer aan de vergadering der jonge Brusselsche advokaten, aan wie de taak was opgedragen, de behoeftigen te verdedigen, en die elken Zaterdag in eene der verhoorzalen van de rechtbank bijeenkwamen.
Bl. 110. de kerstenbrief = doopbrief. Kersten staat voor Christen. Kerstenen werd vroeger ook gezegd voor doopen. Te kersten dragen = te doop dragen. Kunt gij er den kerstenbrief van toonen, d.i. kunt gij er den ouderdom van bewijzen?
Hier wordt met kerstenbrief het geboortebewijs bedoeld.
Bl. 111. holblokmaker. Een holblok of holsblok is een klomp.
Bl. 116. nijveraar, nijvere. Bij ons wordt dit woord weinig gehoord. Het heeft het vreemde industrieel niet kunnen verdringen.
Bl. 118. pots, klein hoofddeksel, dat alleen het bovenste deel van den schedel bedekt; een kalotje.
Bl. 120. zich over den zin mijner woorden misgrijpend, d.w.z. zich vergissende in. (Zie ook ‘zich misgrijpend over’ op pag. 133).
Bl. 121. Geschalmd. schalmen = galmen.
Bl. 124. een desideratum (desideraat) iets, dat te vergeefs begeerd wordt: een vrome wensch.
Blz. 126. R.S.V.P. = réponse s'il vous plaît, soms ook R.F.S.V.P. = réponse favorable s.v.p. d.i. gunstig antwoord als het u belieft. Gebruikelijk is de afkorting G.A. w.g. gunstig antwoord wordt gewacht.
Bl. 126. over mijn eigen. Eene zegswijze, die men bij ons in menig dialect hoort voor: over mij zelf. Vgl. de in vele schoenwinkels prijkende aanbeveling: eigen gemaakt schoenwerk.
Bl. 127. aleer de rijk gestoffeerde en met goud bezaaide voetknecht de portel opende.
met goud bezaaid = met goud afgezet, opgesierd.
een voetknecht is bij ons een soldaat (infanterist); hier wordt een lakei bedoeld. De portel = het portier.
Bl. 130. aetherische sferen = hemelsche sferen.
Bl 131. mij betrouwende d.i. zich op mij verlatende enz. In N. Nederl. wordt betrouwen meer gebruikt in de beteekenis van toevertrouwen: iemand iets betrouwen. Zie voor die andere beteekenis van betrouwen ook het Wilhelmus: ‘Mijn schilt ende betrouwen Sijt ghij, o Godt, mijn Heer!’
| |
| |
Bl. 133. achter den grooten notelaar. Een notelaar is een nooteboom. Meer bij ons bekend zijn de namen hazelaar, rozelaar en appelaar; de laatste evenwel minder dan de beide eerste.
Bl. 135. in alle geval deed de reden indruk op Tante.
Wij zeggen: maakte de reden indruk op Tante.
Bl. 135. op haar paaschbest = in haar paaschkleed, haar beste gewaad.
Bl. 136. Het ware spijtig voor Het ware jammer. Spijtig beteekent met spijt, soms bits.
Bl. 136. lukken = goed uitvallen, goed afloopen. Het heeft dezelfde beteekenis als gelukken. Zie Terwey § 328.
Bl. 137. Zie Mijnheer, als ik mij hier eerst vestigde, ging het juist gelijk met u. Zie voor dit gebruik van 't voegwoord als Terwey § 66 Men denke aan het verschil in beteekenis tusschen 2 tijdbepalende bijzinnen, waarvan de eene met toen, en de andere met als begint. Vgl. ook pag. 140: Ook als ik hem uitlegde enz.
Bl. 137. stiel = bedrijf, ambacht, kostwinning.
Bl. 138. verhandelaars beteekent hier hetzelfde als handelaars. In N.-Nederl. is een verhandelaar iemand, die eene verhandeling houdt, een redenaar.
Bl. 142. een jongeling zijner kennis. Eene voor ons ongewone wending voor: een jongeling, dien hij kende of die een kennis van hem was.
Bl. 146. facit indignatio versus = deverontwaardiging maakt den dichter, d.i. maakt welsprekend.
Bl. 146. calembourg = geestige woord- of naamspeling.
Bl. 147. pyrotechnie = vuurwerkkunst.
Bl. 151. wij hervielen, hervallen = terugvallen, terugkomen.
Bl. 155. gebuurte = buurschap, alle buren. Zie voor de zelfst. naamw. afgeleid door middel van 't voorvoegsel ge en 't achtervoegsel te. Terwey § 334
Bl. 156. aanzien zij mij als vuiligheid, d.i. zien zij mij als, beschouwen zij mij als. Aanzien is hier onscheidbaar samengesteld. Zoo vinden wij het ook gebruikt in den Bijbel (Matth. VI, vs 26): ‘Aanziet de leliën des velds’ Ook aanhooren komt in het Z.-Nederl. als onscheidb. samengest. werkw. voor. (pag 92).
Bl. 156. seffens = aanstonds; terstond.
| |
| |
Bl. 162. zoo besta ik niet, uitdrukking voor: zoo is mijn aard, mijne gewoonte niet.
Bl. 164. afgelaten. in het Z.-Nederl. niet langer gedragen (kleedingstukken).
Bl. 166. Het verteer = de vertering.
Bl. 169. Daar had ik mij aan verwacht. Daar had ik op gerekend, dat had ik vast verwacht, fr. Je m'y attendais.
Bl. 170. effen af, heeleenvoudig, zonder meer.
Bl 171. overlast, een oude vorm (in N Nederl. tenminste) voor overladen.
Bl. 172. Negemassij of negemans zij, tooverij, hekserij, aldus te Antwerpen, Lier en omstreken. Door volksetymologie ontstaan uit negromancie. De betooverde negemassij - het scheldwoord van juffr. Plus vormt dus eene soort tautologie, waar negemassij eene heks aanduidt.
Bl. 172. Het ging over zijn hout. Het ging te ver; het ging over de schreef.
Bl. 172. werkhuis. In N. Nederl. gebruikt men bij voorkeur het woord atelier, voor werkplaatsen van fijner werk.
BI. 175. hernam. Hernemen voor vervolgen wordt op deze wijze in N. Nederl. weinig gebruikt.
van naaldeken tot draadje: van stukje tot beetje; van a tot z, van haver tot gort; fr. de fil en aiguille.
Bl. 176. schommelmeiden. Schommelen (in Z Nederl.) = schoonmaken, eene schommelmeid is eene meid, die het grove werk moet verrichten; schoonmaakster.
Bl. 179. metser = metselaar.
v.d. Mate.
|
|