Noord en Zuid. Jaargang 22
(1899)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
Gedichten van GeelGa naar voetnoot1). (Zie bl. 153).Hoe weinig Simons het recht had, aan Geel een oordeel over ‘Poezie’ te ontzeggen, omdat deze ‘nooit van de Natuur den aanleg had verkregen’ blijkt wel uit het feit, dat Geel ten duidelijkste het tegendeel heeft bewezen. In het eerste vierendeel dezer eeuw gaf P. Meyer Warnars (de eerste uitgever van Van Lennep) onder redactie van N.G. van Kampen uit: Magazijn voor Wetenschappen, Kunsten en Letteren, waarvan twee deelen voor mij liggen. In het 1e deel in 1822 verschenen, vinden we bl. 440-474: Proeven eener Navolging van de Lady of the Lake van Walter Scott, door J. Geel. Onder dien titel vinden wij een keurige litteraire analyse van het dichtstuk en fragmenten eener vertaling zoo juist en zoo welluidend als weinigen ze geleverd hebben. Het eerste fragment, beginnende met: Het hert dronk 's avonds aan de kreek,
Waar 't maanlicht speelt in Monans beek:
En vleit zich, tot de morgen keer',
In diepen schaâuw van hazels nêer;
was wat het eerste gedeelte betreft in mijn schooljaren algemeen bekend, kwam in Chrestomatiën (o.a. in die van Holst) voor en werd gaarne van buiten geleerd. In het 2e deel, dat in 1823 het licht zag, vinden wij bl. 416-442 Over Milman's Dramatisch Gedicht, De Val van Jeruzalem, door J. Geel. We ontvangen hier een uitvoeriger analyse, doorgaande geïllustreerd met kleine fragmenten, niet zoo mooi als 't vorige, maar toch hoogst verdienstelijk. Ook hier vinden wij een fragment, dat een goede veertig jaar geleden zeer populair was. Neen! de wondren van uw hand
Redden 't uitverkoren land!
Wie zal al uw trouw vermelden?
Gij braakt banden, die ons knelden,
En het wagenmennend heer
Lag verzwolgen in het meer,
Neergeveld, en diep bedolven
Onder 't plettrend wigt der golven.
Onbekend kan Simons met deze twee stukken niet geweest zijn. Het Magazijn van prof. Van Kampen is ongetwijfeld te | |
[pagina 210]
| |
Leiden en te Utrecht niet buiten de geleerde kringen gebleven en de voorrede van het stuk in het 1e deel (dat in 't 2e deel heeft geen voorrede) noemt het artikel ‘verhandeling’, zoodat men mag aannemen, dat Simons van deze voordracht gehoord heeft, zoowel als hij later over ‘Het Proza’ heeft gehoord. In Taal en Letteren I, 271 vermeldt de Heer v.d. B. bovenstaande artikelen ook en vestigt er tevens de aandacht op Mnemosyne I, Stuk VII. 1820, waarin van de hand van Geel een Kort overzicht v.d. loop der Grieksche Letterkunde te Alexandrië, mede eene ‘verhandeling’ in 1819 in Diligentia gehouden, waarin een gedicht: Heldendicht over den Argonantentogt van den Apollonier Rhodius. Onmogelijk kon Simons onbekend gebleven zijn met alle drie deze gedichten, die toch ernstig bedoeld waren en in wijderen kring bekend waren geworden. d. B. |
|