voudig onmogelijk, als men niet vooraf den bouw er van heeft nagegaan, en zelfs dan blijft het nog een lastige taak, doordat er telkens een gedachte wordt afgebroken, die niet dan na een lange tusschenpoos, waarin allerlei andere dingen worden omgehaald, wordt voortgezet. In den eersten volzin staan tusschen het begin van de hoofdgedachte: ‘Het is eenvoudig niet te loochenen, dat’ en de voortzetting: ‘Frankrijk geen 24 uur zou aarzelen’ ruim 12 regels schrift, en ook daarin komt weer een zin voor: ‘moest het veel verafschuwde bourgeois-gouvernement - door een ander, royalistisch of imperialistisch gouvernement vervangen worden’, die door een langen tusschenzin, een van bijna 10 regels schrift, wordt afgebroken. Men is dus verplicht, de helft van twee gedachten, waarvan de eene ondergeschikt is aan de andere, een geruimen tijd te onthouden en aldoor scherp op te letten, wanneer de andere helft komt, en àls die dan komt, moet men bij het voorlezen door de stembuiging doen uitkomen, dat dit nu de voortzetting is van hetgeen men een poos te voren slechts voor een deel heeft kunnen ten gehoore brengen. Voorwaar een heksentoer!
Intusschen moet worden toegegeven, dat de eerste zin zuiver is gebouwd, maar van den tweeden zal niemand dit beweren. Eerst na herhaalde lezing en gezette overweging van hetgeen de schrijver eigenlijk wil beweren, komt men er achter, dat de hoofdbestanddeelen er van luiden als volgt: ‘Edoch... dat Noord- en Zuid-Nederland... er beide nagenoeg evenveel belang bij zouden hebben... de politieke banden van weerszijden nader toe te halen, wie zal het loochenen...?’ Wanneer men onvoorbereid begint te lezen: ‘Edoch, om nog maar even te zwijgen van de mogelijkheid, dat een Germaansche statenbond in Europa tot stand kome, dat Noord- en Zuid-Nederland...’ enz., dan kan men onmogelijk vermoeden, dat de tweede zin beginnende met ‘dat’ er een van geheel andere waarde en rang is dan de daaraan voorafgaande, die met hetzelfde voegwoord begint. Bovendien maakt het vreemde schema: een vragende hoofdzin, volgende op een voorwerpszin, in verband met de vele onderbrekingen der hoofdgedachte, dit samenstel van zinnen tot een ware kwelling voor den lezer.
Wie van lange zinnen houdt, moet er in de eerste plaats op uit zijn, ze zoo in te richten, dat de lezer het onderling verband der deelen gemakkelijk kan begrijpen.
Heerenveen.
C.J. Vierhout.