Oolijk.
Het zal wel geen betoog meer behoeven, dat de studie van het Nederlandsch, dat thans nog in Zuid-Afrika gesproken wordt, aanleiding kan geven tot allerlei aardige ontdekkingen. Een enkel voorbeeld van een woord, dat daarginds in een hier verouderde beteekenis bleef leven, laat ik volgen.
In het Woordenboek der Nederlandsche taal komt een mooi, uitvoerig artikel voor, over het woord oolijk. Op dit woord zelf behoef ik dus niet terug te komen. Ieder kan het daar naslaan. Zoo vinden we daar o.a. als verouderd opgegeven, de beteekenis onhebbelijk, ongepast (XI, kol. 13) met een voorbeeld uit Huygens. ‘Wat my hier of daer, noyt oolix, maer somwijlen vrolix ontvallen moghe zijn, Huygens, Ged. 2 337.’ Die beteekenis nu vinden we nog geheel terug in een krantenberichtje uit ‘de Zuid-Afrikaan vereenigd met Ons Land’ van 8 Sept. 1896, alwaar we lezen:
Navrolijkheid komt oolijkheid.
Een gekleurde danspartij, waarop het natuurlijk in het begin zeer prettig toeging, eindigde later in een gevecht, met dit gevolg, dat negen van de gasten den volgenden dag voor de magistraat moesten terecht staan en gevonnisd werden, tot een boete van 1 p. st., of anders veertien dagen achter de tralies.
P.