Labberlottig.
Voor 't woord lab(b)erlot(tig), zie XXI bl 51, 190), is te verwijzen naar De Jager, Woordenboek der frequentatieven in het Nederlandsch II, 310-11. Er wordt daar op mogelijken samenhang gewezen met 't werkw. labberen = labben, babbelen; tevens vindt men er een aantal vindplaatsen van het woord.