Noord en Zuid. Jaargang 22
(1899)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| |
Stylistische overwegingen.XXXVI.De uitdrukking als het ware wordt dikwijls gebruikt in gevallen, waarin zij geheel overbodig is. Zij is op haar plaats, wanneer men gebruik maakt van een geheel nieuwe of althans zeer ongewone leenspreuk en het noodig acht, den lezer of hoorder te waarschuwen, dat hij het gezegde niet letterlijk maar slechts als vergelijking op moet vatten, bijv: ‘Alle historische feiten, ook de belangrijkste, zijn de som van een onnoemelijk aantal op zich zelf onbeduidende handelingen, verricht door individuen, die als het ware de levende en voelende stof zijn, waaruit de historie geweven wordt’. (Wetensch. Bl. 1898, bl. 73). ‘De groote industrie bestaat en ontwikkelt zich ook in de Latijnsche landen, maar alleen omdat, vooral in onze eeuw, maatschappelijke instellingen en toestanden zich naar alle zijden voortplanten en als het ware besmettelijk zijn’ (idem bl. 74). Deze zin zou duidelijker zijn, als er in plaats van omdat doordat stondGa naar voetnoot1). De Schr. is bezig te betoogen, dat de Germ, volken meer dan de Latijnsche geschikt zijn voor de bediening van machines en dat daardoor de groote industrie in Engeland, Amerika en Duitschland zulk een vlucht heeft genomen. Dat zij niettemin ook in de Latijnsche landen bestaat en vooruitgaat, komt volgens hem, doordat vooral in onze eeuw, maatschappelijke instellingen en toestanden uit het eene land zoo spoedig navolging vinden in het andere. Soms ook wordt de uitdrukking ingekrompen tot het enkele woordje als, bijv: ‘Het verval van de Duitsche letterkunde schijnt zich na de stichting van het keizerrijk eer sterker te doen gevoelen; de kunst is als verpletterd geworden door de geschiedenis’ (idem blz. 97). In deze drie zinnen kan als het ware of als niet goed gemist worden, maar aangaande de volgende kan men dit niet zeggen: ‘Ik erken gaarne, dat Adolf Wilbrandt, zonder zich los te maken van de buitenlandsche voorbeelden, tracht om als het ware een | |
[pagina 107]
| |
nationaal karakter aan zijn kunst te geven’ (idem blz. 100). ‘Frans de Cort werd als het ware van de eene betrekking naar de andere geslingerd zonder er (l. ergens) anker te kunnen werpen’. (De Toekomst 1895, blz. 99). ‘De Schahazada zeide, dat hij niet in gebreke zou blijven aan zijn vader en aan zijn volk verslag te doen van de groote eerbewijzen, waarmede men hem in Engeland als het ware had overstelpt’ (N. v.d. Dag). Natuurlijk zijn er ook gevallen, waarin de uitdrukking niet bepaald is af te keuren, maar toch ook wel weg zou kunnen blijven. Daartoe reken ik de volgende: ‘De Isolde werd door de Meteor getroffen, toen zij voor een ander schip trachtte uit te wijken. De boegspriet van de Meteor veegde als het ware, over de Isolde heenstrijkend, masten, zeilen en manschap weg’ (N. v.d. D.). ‘Hoe weinig belust op verkoudheid door tocht of te snelle afkoeling, leden wij weinig van de stortbuien en de windhoozen, waarmede als 't ware de natuur zich zelve kastijdde, omdat zij ons zoo lang en zoo hevig gekweld had met verzenging’ (idem). Toch zouden ook deze zinnen beter klinken, als de besproken uitdrukking er niet in voorkwam, ten eerste omdat beknoptheid altijd aanbeveling verdient, en verder, omdat toch niemand er aan zal denken, dit vegen en kastijden letterlijk op te vatten. In 't algemeen is het aan te bevelen, de uitdrukking alleen in gevallen van bepaalde noodzakelijkheid te gebruiken; want wie er een te druk gebruik van maakt, geeft den indruk, alsof al die leenspreuken, waarbij hij ze voegt, voor hem gloednieuw zijn en alsof hij bij den lezer zoo weinig nadenken veronderstelt, dat deze alles wat hij leest, letterlijk opvat. Alvorens van de aangehaalde zinnen af te stappen, wensch ik nog even te wijzen op het verkeerd gebruik van den toegevenden zin in het laatste voorbeeld. De toegevende zin vermeldt volgens Den Hertog, ‘eene toegeving of vergerfsche oorzaak, reden of grond,’ volgens Terwey ‘eene gedachte, wier mogelijkheid of werkelijkheid wordt erkend, doch die geen inbreuk maakt op de met haar strijdige hoofdgedachte.’ De laatste definitie is wel wat langer, maar ook duidelijker. Alleen behoort er nog een woord ingelascht te worden: de schijnbaar met haar strijdige hoofdgedachte; want als deze er inderdaad mee in strijd was, zou de toegegevene de verwezenlijking er van verhinderen. Zegt men bjv. ‘Ofschoon ik mijn best doe, merk ik niet, dat ik vooruitkom’, dan bestaat | |
[pagina 108]
| |
er slechts schijnbaar tegenstrijdigheid tusschen de inspanning en de geringe vorderingen: iedereen weet, dat dit zeer goed samen kan gaan. Passen wij dit nu op den aangehaalden zin toe! ‘Hoe weinig belust op verkoudheid, leden wij weinig van de stortbuien en de windhoozen’: hierin komt geen schijnbare tegenstrijdigheid voor. Het is dus te vermoeden, dat de schrijver iets heeft weggelaten. Als er bijv. sprake is van een zeereis (ik herinner me het verband niet), dan zal hij bedoeld hebben te zeggen: Hoe weinig belust op verkoudheid, konden wij toch niet besluiten naar beneden in de kajuit te gaan. Niettemin leden wij weinig van de stortbuien en de windhoozen.... Deze dubbele tegenstelling zal hij echter niet mooi gevonden hebben en daarom de eene maar hebben weggelaten. Op deze wijze is de fout althans te verklaren. | |
XXXVII.‘Na twee hoogstwaardeerbare proeven heeft de critiek zich niet onbetuigd gelaten en zij heeft daarbij haar doel op onbezonnen wijze voorbijgestreefd.’ (N. v.d. D.). Op dezen zin zijn twee aanmerkingen te maken: ten eerste op het woord hoogstwaardeerbaar. Het bijv. nw. waardeerbaar wordt zelden anders dan met het voorvoegsel on- gebruikt. Met dit ontkennend partikel is het als een hyperbool te beschouwen: onwaardeerbare verdiensten = verdiensten van zooveel belang, dat men ze (haast) niet op de rechte waarde kan schatten. Maar wat zou hoogstwaardeerbaar moeten beteekenen? Dit zou niet anders kunnen zijn dan: van zooveel belang, dat men het in de hoogste mate op de rechte waarde kan schatten. Dit is onzin en bewijst, dat het woord een misbaksel is. Waarschijnlijk zweefden den schrijver twee woorden tegelijk voor den geest: hoogstverdienstelijk en onwaardeerbaar, en is zijn fraai geestproduct ontstaan door aaneenvoeging van het eerste deel van het eene en het laatste deel van het andere woord. De tweede aanmerking betreft het gebruik van het hulpwerkw. hebben bij voorbijstreven. Om te beoordeelen, of dit goed is, dient men zich eerst af te vragen, hoe het in 't algemeen gesteld is met het gebruik van hebben of zijn bij de werkwoorden, die een beweging beteekenen. Volgens Terwey vervoegt men deze met hebben, ‘wanneer de werking vermeld wordt om de werking, | |
[pagina 109]
| |
met zijn, wanneer de werking vermeld wordt om den toestand waarin het onderwerp door de werking is gekomen: Wij hebben den ganschen morgen geloopen, gewandeld, gevaren, gereden, enz. Wij zijn naar Haarlem geloopen, gewandeld, gevaren, gereden, enz.’ Wanneer men dezen regel gelezen heeft, kan men vragen: waarom dan ook: Wij zijn om 7 uur van Amsterdam gewandeld, wij zijn om de stad heen gewandeld? Hier wordt toch niets gezegd aangaande den toestand, waarin men door de werking is gekomen! Uit deze voorbeelden blijkt, dat men den regel zoo moet stellen: de werkwoorden, die een beweging beduiden, worden met hebben vervoegd, wanneer men aan de beweging zelf denkt, maar met zijn, wanneer men aan de richting denkt, waarin zij plaats heeft. Dit verklaart meteen, waarom zulke werkwoorden met zijn worden vervoegd, zoodra ze een voorvoegsel aannemen, dat een richting beduidt, bijv.: Wij zijn om 12 uur afgevaren, uitgezeild; het schip is om 3 uur afgeloopen; nauwelijks waren wij ingestapt, of wij waren ook weer uitgestapt; het hollende paard is maar steeds in dezelfde richting voortgedraafd, tot het uitgeput neerviel; onze kanarie is weggevlogen; de hond is met mij meegeloopen. In het laatste voorbeeld drukt het voorvoegsel eigenlijk geen richting uit, maar toch denkt men bij de uitdrukking ‘met iem. meeloopen’ altijd aan een richting. Alleen bij de werkw. met het voorv. om- spreekt ons taalgevoel niet duidelijk, zoodat we die nu eens met zijn, dan weer met hebben vervoegen: ‘Toen ik de stad omgeloopen was, kwam ik hem tegen’ (Ned. Wdb.). ‘De zaak was, dat hij een singeltje had omgeloopen’ (Cam. Obsc. 41). ‘Het schip is de Kaap al omgeloopen’ (Van Dale). ‘Voor honderd jaar heeft die weg de geheele stad omgeloopen’ (idem). ‘Toen hij eenige stappen terug had gedaan tot aan de bocht, die zij om waren geslagen, zag hij den kapellaan’ (Mary Hollis 3, 152). ‘Of zij de straat vervolgd of den hoek hadden omgeslagen, het bleef hun verborgen’ (idem, 3, 234). Waarschijnlijk komt dit daardoor, dat deze werkw. ook overgankelijk gebruikt worden, in welk geval ze altijd met hebben worden vervoegd: een bloempot omloopen, een blad omslaan, een doek omslaan. Schijnbaar is het werkw. in ‘een straatje omloopen’ en ‘den hoek omslaan’ evenzeer transitief en dus komt men er licht toe, het ook dan met hebben te vervoegen. Het Wdb. geeft andere redenen voor het verschillend gebruik | |
[pagina 110]
| |
op. Onder omloopen (X, 400) zegt het: ‘Hulpw. hebben en zijn naar gelang men de beweging als eene handeling beschouwt of als de oorzaak, waardoor men te laat komt’, en onder omslaan (X, 508): ‘Hulpw. hebben en zijn, naar gelang men de beweging als eene handeling of (gelijk meestal het geval is als eene plaatsverandering beschouwt.’ De lezer kan dus kiezen; ik voor mij vind, dat verwarring met het transit. werkw. meer voor de hand ligt. Keeren wij nu, na dezen langen omweg, tot onzen zin terug! In voorbij ligt ook een richting opgesloten; daarom zegt men: hij is mij voorbijgeloopen, zonder me te groeten; hij was ons huis al voorbijgewandeld, toen hij opeens weer omkeerde; de trein was ons al voorbijgesneld, voordat we het station bereikten; en daarom ook in overdrachtelijken zin: zij zijn hun doel voorbijgestreefd. Dat ook hier licht verwarring tusschen het overgankelijk en onovergankelijk gebruik ontstaat, blijkt bij Van Dale. Die noemt voorbijreiken (volgens de oude terminologie) bedrijvend en onzijdig, voorbijrennen, -rijden, -sluipen, -snellen, -stappen -stevenen, -trekken, -varen, -vliegen, -vlieten, -vloeien, -zeilen alle onzijdig, maar voorbijstreven, -stroomen, -zien en -zwemmen bedrijvend. Wat voorbijzien betreft, heeft hij gelijk, want men kan zeggen: niemand wordt graag voorbijgezien. Dit werkw. is dus blijkbaar overgankelijk geworden, hetzij onder invloed van niet bemerken of overslaan, hetzij onder invloed van het grondwoord zien, dat altijd met hebben wordt vervoegd; maar voor voorbijstreven -stroomen en -zwemmen is geenenkele oorzaak aan te wijzen, waardoor ze hun intrans, beteekenis zouden hebben verloren. Daar ze dus ook onverg. zijn en de richting er in wordt aangegeven, behooren ze evenals de andere met zijn te worden vervoegd. | |
XXXVIII.‘Hij is vrij, die in het midden der Staatskrakeelen altijd de zijde van het door partijschappen verdrukte vaderland durft kiezen’ (Baron van Heeckeren, T. & L. V, 10). Hierin staat in het midden in plaats van te midden der Staatskrakeelen. Het eerste gebruiken we in letterlijken zin. Zoo zegt Bilderdijk in ‘Graaf Floris de Vierde’: Daar lag zij in het venster,
Behangen met fluweel,
In 't midden van heur maagden,
Gedoscht in 't aadlijk geel.
| |
[pagina 111]
| |
en later in hetzelfde gedicht:
In 't midden van de helden,
Op 't brieschende genet,
Reed Floris blij en moedig,
Met statelijken tred.
...........
In 't midden van de helden
Stak 't Prinslijk hoofd zich uit,
............
Blanka, ‘de overschoone’, was door hare hofdames omringd, zij vormde het middenpunt van den kring der jonkvrouwen, evenals Floris van dien der ridders. Maar in den zin van Baron v. H. staat de uitdrukking in figuurl. beteekenis en daarvoor gebruiken wij anders te midden van. Zoo zegt dezelfde schrijver op blz. 15 van hetzelfde artikel: ‘Daar staat hij, de vurige republikein, om in profetische verrukking, te midden van Europa's slavernij, den naderenden val der laatste dwingelandij te verkondigen.’ In den eersten zin is het dus blijkbaar een schrijffout geweest, die ondertusschen meer gemaakt wordt. Daarom achtte ik het niet overbodig er op te wijzen, al zal men ook in 't algmeeen geen moeite hebben om de beide uitdrukkingen uit elkaar te houden. |