Noord en Zuid. Jaargang 21
(1898)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 354]
| |
Het Cambrijnsche vocht.Wanneer de afgematte Smeelinger schutters in Terburch's verhaal na een moeitevollen tocht op de schietbaan zijn aangekomen, hadden zij ‘die gehoopt hadden met een “plaats rust” te beginnen en hunne bezwijmende krachten met het Cambrijnsche vocht te vernieuwen, buiten den waard gerekend.’ Met dit ‘Cambrijnsche vocht’ is bedoeld ‘bier’. Cambrinus toch of Gambrinus heet, naar de sage luidt, de uitvinder van dien drank. Op de vraag, wie die Cambrinus was, helpt ons een oud, zij 't ook zeer onhistorisch versje, tot een antwoord te komen. Gambrinus bin ich genannt
König von Flandern und Brabant,
Hab' aus Gersten Malz gemacht
Und das Bierbrauen erdacht.
Een ‘koning’ van Vlaanderen en Brabant aan te wijzen is niet wel doenlijk, laat staan een met den naam Gambrinus! Zien wij echter, zooals gewoonlijk wordt aangenomen, in dit laatste een verbastering van ‘Jan Primus’, dan is met dezen naam wel een hertog van Brabant aan te wijzen en is natuurlijk bedoeld Jan I, zoon van Hendrik III, de held van den slag bij Woeringen (1288), de beminde vorst, de kloeke, hoofsche ridder, de gevierde dichter van minneliederenGa naar voetnoot1), die den 3 Mei 1294 overleed, tengevolge van een op een tournooi bekomen wond. Dat de dichter spreekt van een koning en niet alleen van Brabant maar ook nog van Vlaanderen, is een verhaspeling van historische feiten, die in volksliedjes niet alleen staat. Maar zijn de twee volgende regels even onwaar? Zeer zeker ja, want het bier is een overoude drank, die reeds door de oude Germanen met graagte genuttigd werd; zeer zeker heeft Gambrinus, d.i. dan Jan I van Brabant, het bierbrouwen niet uitgevonden. Toch zal evenals in de twee eerste regels iets ten grondslag liggen, dat overeenkomstig de geschiedkundige waarheid is, doch dat dank zij de fantaisie van den volksdichter, die blijkbaar wat historie betreft geen nauwgezet geweten had, tot een groote onwaarheid geworden is. Welnu, het is bekend, dat de hertog, die een levenslustig man was en de genoegens des levens niet ongebruikt liet voorbijgaan, beschermheer geweest is van het brouwersgild, dat zijne beeltenis dan ook in zijn vaandel voerde. Men vergeve ons deze uitweiding op historisch terrein, een goede uitlegging van de beteekenis van ‘het Cambrijnsche vocht’ was zonder dat niet best mogelijk. Warffum. G.A. Nauta. |
|