Noord en Zuid. Jaargang 21
(1898)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 350]
| |
Eene kommakwestie.Een nauwgezet mensch let, als hij schrijft, op de interpunctie. Van het gebruik van een leesteeken kan veel afhangen. Door het weglaten of verkeerd plaatsen van eene komma, schrijft men menigmaal iets geheel anders, dan men bedoelt. Een tweede vermeerderde druk van een boek is niet hetzelfde als een tweede, vermeerderde druk, en de dame die tot een bezoeker zeide: ‘Ik zou nog graag wat met u keuvelen, maar ik heb nog ander vervelend bezoek te wachten’, zou den goeden man niet hebben beleedigd, als zij na ander de rustpoos had laten volgen die gewoonlijk door eene komma wordt aangegeven. Ook zou de berichtgever van een nieuwsblad die van een schedelbreuk en eenige andere onbeduidende kwetsuren gewaagde, niet aan het verwijt van onkunde of lichtzinnigheid hebben blootgestaan, als hij achter ander een komma gezet had. Het is niet altijd gemakkelijk te weten, wanneer men een leesteeken moet plaatsen, en wanneer niet. Bij het vraagteeken en het uitroepteeken doen zich wel de minste moeilijkheden voor. Daarentegen levert het gebruik van de komma tal van zwarigheden op. Wat men in de meeste spraakkunsten over de interpunctie vindt, is niet heel veel. Het eenige geschrift waarin de leesteekens eenigszins uitvoerig behandeld worden is het bekende boekje van H. Frijlink: ‘Over de interpunctie,’ dat nu al ruim veertig jaar oud is. In de volgende bladzijden wensch ik enkele opmerkingen te maken over het gebruik van de komma, niet in het algemeen, maar in een bepaald geval. Ik vind daartoe aanleiding in hetgeen C.H. den Hertog schrijft in zijne Nederlandsche Spraakkunst, 2e stuk, (Amsterdam 1892, W. Versluys), bl, 64-65. Wij lezen daar, dat de bijvoegelijke bepalingen in het algemeen dienen: 1o om de voorstellingen eener zelfstandigheid te beperken; 2o om daaromtrent secondaire mededeelingen te doen, en alzoo de voorstelling uit te breiden; dat het beperken op twee wijzen geschiedt: a. door de zelfstandigheid tot eene rubriek te brengen, d.i. te classificeeren: Friesche schaatsen (enz.), of b. door haar zoo duidelijk aan te wijzen, dat zij niet met eene andere kan verwisseld worden, d.i. door ze | |
[pagina 351]
| |
met een bepaalden persoon of zaak in verband te brengen, of te individualiseeren: de schaatsen van Piet (enz.); terwijl het uitbreiden geschiedt door de vermelding van eene bijzonderheid, die niet bedoeld wordt als onderscheidingsmiddel, maar alleen dient om terloops iets naders omtrent de zelfstandigheid mede te deelen: Dat lastige vraagstuk heeft mij een vol uur gekost (enz.). Vervolgens wordt er op gewezen, dat het een en ander ook kan geschieden door bijvoeglijke bijzinnen. Ik geef nu het woord aan den schrijver: ‘Ter beperking b.v. dienen de bijzinnen in de volgende zinnen: 1o (classificeerend): Wij behoorden tot de weinig bevoorrechten, die een schoonen zonsopgang treffen. Met menschen, die zoo met zich zelven ingenomen zijn, is het lastig omgaan; 2o (individualiseerend): Hebt gij de boodschappen overgebracht, die ik u van morgen meegaf? Dat is het dorpje, waar ik geboren ben. Daarentegen dienen ter uitbreiding, d.w.z. tot het doen van secondaire mededeelingen, bijzinnen als de volgende: De oorlog, die anders zooveel kwaad sticht, had hier iets goeds uitgewerkt. Zwijgend volgde ik mijn geleider, die nu bijna geheel onzichtbaar voor mij geworden was. Eindelijk bereikten wij eene herberg, waar wij een heel goed onderkomen vonden. Te Scheveningen heerscht roodvonk, wat voor de hôtelhouders eene groote schade zal zijn.’ Hierop laat de schrijver dan de volgende Opmerking volgen: ‘Voor onze eigen taal heeft deze onderscheiding geen practisch belang. In het Fransch wordt de zin, die beperkt (proposition incidente déterminative), niet door eene komma van het antécedent gescheiden: “Nous regardons sans émotion les injustices qui ne nous frappent point;” terwijl de zin, die uitbreidt (proposition incidente explicative), daarentegen wel door eene komma afgezonderd wordt: L'intérêt, qui dirige les hommes d'un pôle à l'autre, est un langage qu'ils apprennent sans grammaire.’ ‘Hetzelfde geldt ook voor het Engelsch, waar de bijv. bijzin, indien hij restrictive is, wel gescheiden wordt: I wrote to your brother, who replied that you had not arrived’ [enz.]. ‘Het is daarom nuttig, bij het onderwijs in het Nederlandsch het aangegeven verschil in de beteekenis der bijvoeglijke zinnen te laten waarnemen’. Tot zoover C.H. den Hertog. Met het laatste zullen wij allen | |
[pagina 352]
| |
het wel eens zijn, en wij hebben reden tot erkentelijkheid voor de heldere wijze waarop de geachte schrijver ons het verschil heeft duidelijk gemaakt. Dat deze onderscheiding voor onze eigen taal geen practisch belang heeft, kan ik den schrijver echter niet toegeven. Mij zou het voorkomen, dat er voor ons wel eenige reden bestaat om in dezen het voorbeeld der Franschen en Engelschen te volgen, en in het eene geval (beperking) de komma niet (tenzij die om eene andere reden noodig mocht zijn), in het andere (uitbreiding) de komma wel te gebruiken; ten ware men het beter mocht achten, den beperkenden bijzin tusschen komma's, den uitbreidenden bijzin tusschen streepjes te plaatsen. Ook in het spreken neemt men vóór den bijzin in het tweede geval eene korte rust in acht, die in het eerste geval niet of ternauwernood wordt waargenomen. Mag ik mijne meening met een paar voorbeelden staven? Eerste voorbeeld. Een slachter schrijft aan een zijner buren, die geklaagd heeft over het gebulk van het slachtvee: ‘Uwe klacht is niet gegrond: het gebulk waarover gij klaagt kan niet van mijne beesten afkomstig zijn, want ik slacht alleen ossen, die niet bulken.’ De buurman, die de onderscheiding niet kent waarvan Den ‘Hertog spreekt, antwoordt: ‘Hoe? gij zoudt, ter markt gaande, onderzoeken, of de ossen, die gij koopt, al of niet bulken, om alleen die ossen te koopen en te slachten, die niet bulken; dat maakt gij mij niet wijs!’ Maar de slachter - die het Fransche en Engelsche stelsel van interpunctie is toegedaan: er zijn ook wel geletterde slachters! - geeft dit bescheid: ‘Hebt gij dan de komma achter ossen niet opgemerkt? Mijn bedoeling was, dat ik alleen ossen slacht en dat ossen niet bulken.’Ga naar voetnoot1) Tweede voorbeeld. Een schoolopziener, die zich niet om de onderscheiding bekommert, schrijft aan den inspecteur, dat ‘hij de gewone onderwijzers, die bevoegd zijn onderwijs te geven in vak j (de vrije en ordeoefeningen), daarmede liever belast ziet dan de vakonderwijzers.’ De inspecteur, die zich wel aan de onderscheiding houdt, wordt boos en vraagt den schoolopziener, of hij de wet niet kent, en niet weet, dat de gewone onderwijzers in het algemeen niet bevoegd | |
[pagina 353]
| |
zijn onderwijs te geven in vak j waarop de schoolopziener, onder aanhaling van de eerste woorden van Den Hertogs hierboven medegedeelde opmerking, te kennen geeft, dat de bijzin in zijnen brief als eene beperking en niet als eene uitbreiding is op te vatten. Derde voorbeeld. Ik ben op het kantoor van de eene of andere naamlooze vennootschap geweest ten behoeve van een ander, wien ik vervolgens kennis geef van mijn wedervaren. Ik schrijf hem: ‘De directeur, die juist op het kantoor was, stond mij te woord en deelde mij mede’ enz. Zal mijn lastgever hieruit nu niet afleiden, dat de maatschappij - aan wier hoofd inderdaad verscheiden directeuren staan - maar één directeur heeft, en dat die eenige directeur juist op zijn kantoor was, toen ik daar verscheen? Ik zou nog meer voorbeelden kunnen geven. Het is niet hetzelfde, of ik schrijf: Tegen de beklaagden die niet verschenen waren werd verstek verleend, of: Tegen de beklaagden, die niet verschenen waren, werd verstek verleend (in het eene geval zijn sommige, in het andere geval alle beklaagden weggebleven); wij verlangen praktische mannen; geen geleerden die zich alleen met de theorie bezighouden, of: wij verlangen praktische mannen; geen geleerden, die zich alleen met de theorie bezighouden; (in het eene geval wordt van sommige geleerden gezegd, dat zij zich alleen met de theorie bezighouden, in het andere wordt dat getuigd van de geleerden in het algemeen). Men schrijve dus: Geld dat valsch is mag niet worden uitgegeven, maar: Het geld, dat stom is, maakt recht wat krom is. De groote schrijver wiens naam thans op aller lippen is heet Zola, maar: Zola, wiens naam thans thans op aller lippen is, is een groot schrijver. De dichter die de Korenbloemen geschreven heeft is Huygens, maar: Huygens, die de Korenbloemen geschreven heeft, is een dichter. Ik ontken intusschen niet, dat er in de praktijk moeilijkheden zijn; dat het in menig geval niet gemakkelijk is te beslissen, of de komma geplaatst of weggelaten moet worden. Misschien zou het het beste zijn, in geval van twijfel de komma maar te gebruiken - men is daar nu eenmaal aan gewoon! - al strijdt dat met den regel, die bij twijfel onthouding predikt. 's-Gravenhage, 10 Febr. I898. Mr. C. Bake. |
|