Slöjd.
Dit sedert het in 1875 door August Abrahamson gestichte Nääs slöjd Lärare Seminarium (zie Gids van Maart 1891) alom bekende Zweedsche woord, welks begrip door ‘opvoedkundige handenarbeid’ wordt weergegeven, ziet er uiterlijk vreemd uit. En toch zit in dat vreemde kleed een oude bekende verscholen.
Indien evenals naast groot: grootte; dik: dikte; hoog: hoogte; warm: warmte enz., naast sluw een woord sluwte in onze taal bestond, dan zou dit nederl. woord sluwte overeenkomen met het Zweedsche slöjd. Ook wat de beteekenis betreft, zijn de woorden na verwant, de grondbeteekenis toch van sluw is behendig, kunstvaardig, ook, van den geest gesproken, verstandig; het Zweedsch nu heeft aan deze beteekenis vastgehouden, want slöjd beteekent feitelijk niets dan handigheid, vaardigheid, maar het Nederlandsch kent sluw, sluwheid - want dit is 't zelfst. naamw. dat als afleiding van sluw in gebruik is - alleen in slechte beteekenis (in malam partem) dus = listig.
Ook het Engelsche sly, sleight bijv. nw. en zelfst. nw. (= M Eng. sle(h) resp. sleht), het Hoogduitsche schlau, zijn waarschijnlijk familie van slöjd en sluw.
Nauta.