Noord en Zuid. Jaargang 21
(1898)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 276]
| |
Bilderdijk.In de geschiedenis der Nederlandsche letteren is wel geen naam op zoo verschillende wijzen in verbinding te brengen met alle uitingen van den menschelijken geest als die van Bilderdijk, den man, die stellig meer geschreven heeft dan éen der mannen van beteekenis, die zich eene blijvende plaats in onze letterkundige geschiedenis verwierven en die letterlijk over alle vakken van menschelijke kennis heeft geschreven, wiskunde uitgezonderd, voor zoover die bij het einde der vorige eeuw als wetenschappen konden beschouwd worden. Rechtsgeleerdheid en taalkunde (vooral ook etymologie), geologie, geschiedenis, tooneel, geneeskunde, theologie, heraldiek, ziedaar de vakken van studie, waarover Bilderdijk geschreven heeft, en niet op den toon van een liefhebber, maar op een toon van gezag, met de vaste overtuiging, dat hij daar als autoriteit moest gehoord worden. Maar voor de meeste beoefenaars onzer letterkundige geschiedenis blijft dit alles buiten beschouwing, want - ook al zouden de taalkundige en de historische werken nog een oogenblik hunne aandacht bezighouden, - in de eerste plaats vestigen zij hun blik op den dichter en dan staat hun - daargelaten die massa ook thans nog onuitgegeven gedichten, - de groote editie zijner dichtwerken door da Costa voor den geest, een bibliotheek van 15 deelen elk van 500 à 600 bladzijden. Die editie door A.C. Kruseman te Haarlem, ondernomen is stellig een der belangrijkste en moeielijkste ondernemingen door eenigen uitgever in Nederland ondernomen, moeielijker zelfs dan Van Lennep's Vondel, waarin de uitgever H. Binger zich een gedenkteeken van blijvende waarde stichtte. Bilderdijk's verzen waren, behalve in een aantal tijdschriften, bundels en werken van genootschappen, in meer dan 200 boekdeelen afgedrukt, en gedurende 75 jaar waren de 125 grootere en kleinere bundels bij allerlei uitgevers verspreid. De aankoop der rechten van die uitgevers beliep een bedrag van f 8000 en aangaande den event. completen inhoud bestond alleen een gedrukte lijst van B. Klinkert (overl. 12 Nov. 1854) die in 1853 als bijvoegsel bij de Navorscher verscheen, zijnde de catalogus van alles, wat Klinkert met volhardenden ijver en groote geldelijke offers van en over Bilderdijk had | |
[pagina 277]
| |
kunnen bijeenbrengen, eene eenige verzameling, die zich thans in de Koninklijke bibliotheek bevindt. Deze groote editie vorderde in het geheel eene uitgaaf van f 57000, maar de resultaten waren schitterend en overtroffen de stoutste verwachtingen; want hoewel het werk f 43.35 per exemplaar kostte, werd er door 1681 personen op ingeteekend en toch, de uitgever Kruseman, die stellig beter dan iemand de geestestrooming te dezen opzichte had nagegaan, getuigde zelf: ‘Bilderdijk behoorde in zijn tijd waarlijk niet onder de dichters, wier bundels ontvangen werden met den gretigen bijval van populariteit.’ Aldus: Bilderdijk werd geboren in 1756 en stierf in 1831; tusschen 1856 en 1859 zijn er 1681 personen, die f 43,35 betalen om de complete dichtwerken van Bilderdijk te bezitten en tien jaar later getuigt dr. Jan ten Brink, dat ‘Bilderdijk wel gekocht, maar niet gelezen’ wordt. Het is een letterkundig vraagstuk de moeite der oplossing dubbel waard, na te gaan, wat oorzaak kon zijn, dat dit het lot was van den arbeid eens dichters, die stellig meer dan een zijner tijdgenooten een breede schaar van geestdriftige vereerders telde en wel onder de eerste mannen des lands, een man, aan wiens nagedachtenis nog omstreeks het midden dezer eeuw in vele kringen eene eerbiedige hulde werd gebracht, als aan een dierbaren bloedverwant, een redder, een Vader - ja, wie weet wat. Ik was wel bestemd om tot die vereering te worden opgeleid: mijn vader, door nauwe banden der vriendschap aan da Costa en Capadose verbonden, deelde met hen de hooge vereering voor Bilderdijk en reeds uit mijn eerste jeugd herinner ik mij gedichten van en gesprekken over Bilderdijk. Op de kostschool te Nijkerk o/V. in 1850 en later hoorden we Ds. Callenbach herhaaldelijk uitwijden over den door hem hoogvereerden dichter, eenmaal zijn leermeester te Leiden; maar uit later dagen heb ik geen enkele herinnering van bijzondere waardeering voor Bilderdijk. In mijn rederijkerstijd behoorde ik tot de weinigen, die voor ‘losse voordrachten’ stukken uit Bilderdijk kozen: Het Wiel van Heusden, St. Albaan, De Vloek van 't Burchtslot Moy en derg. Dat Bilderdijk in elke stad, waar hij zich neerzette, in elk land, waar hij verblijf hield in nieuwe mate de aandacht op zich vestigde, overal waardeering, vereering en vijanden vond, was wel een afdoend bewijs, dat hij niet tot dat gewone ras van miskende | |
[pagina 278]
| |
genieën behoorde, die men gevoegelijk tot de schadelijke insecten in de letterkunde kan rekenen en, dat hij bij vorsten en grooten eer en steun en hulp vond, bewijst, dat de waardeering anders was en dieper wortelde dan de mode-vereering van een of ander kunstenaar, die er door handig optreden in geslaagd is, de aandacht voor een wijle op zich te vestigen. Welk een waardeering hij genoot, blijkt het best uit de namen der personen aan wie hij verzen en brieven richtte en de toon waarin dat alles vervat is. Bilderdijk heeft naar den goeden smaak van zijn tijd steeds nauwkeurig den vorm bewaard, zich nooit bovenmate gemeenzaam aangesteld, maar eere gegeven, wien eere toekwam en aan de zaken, waarover hij schrijft en de wijze waarop, kan men gemakkelijk nagaan, dat hij - hoe vaak ook ons treffende door een toon van onderdanigheid, dien wij niet verwachtten - door de meesten als een meerdere, door de geleerdsten als hun gelijke geacht werd. Bij deze laatsten treft het ons, hoe de meest ingewikkelde zaken op allerlei gebied aan zijn oordeel onderworpen worden, hoe predikanten en hoogleeraren in de theologie bij hem inlichting vragen, hoe mannen als Grimm en Hofmann von Fallersleben hem raadplegen over taalkundige vragen, hoe kortom ieder beoefenaar eener wetenschap in Bilderdijk minstens zijn gelijke zag. Zoo iets was mogelijk door den betrekkelijk geringen omvang, dien de wetenschappen in dien tijd nog hadden, maar de moeilijkheden om ook dat weinige te bemeesteren waren zoo groot, dat het verwerven der zooveel grootere mate van wetenschap voor onze dagen inderdaad naar evenredigheid niet meer moeite kostte, zoodat dit de verdienste van Bilderdijk moeielijk kan verkleinen. Hij was in zijn tijd zeer zeker eenig, maar hij zou het ook thans nog zijn. Hij heeft reeds in zijn prille jeugd de aandacht van zeer velen op zich gevestigd, daar hij een wonderkind was: anderhalf jaar oud las hij Cats; nog geen drie jaar oud trok al wat groote mannen betrof zijne bewondering, maar fabelen verveelden hem; drie à vier jaar oud brak hij zich het hoofd over oude kinderliedjes; op zijn vierde jaar maakte hij een gedicht ‘Gideon’ enz. enz. Dat alles getuigt hij zelf en al zou hij enkele der overtalrijke en hier niet genoemde bijzonderheden vergroot of zelfs verzonnen hebben, dan is toch genoeg van dat alles met zekerheid na te gaan om daaruit af te leiden, dat Bilderdijk tot de zeldzame geesten behoorde, zooals er nauwelijks elke eeuw een geboren wordt. | |
[pagina 279]
| |
Het is zeer gemakkelijk aardigheden te vertellen over de wetenschappelijke waarde van Bilderdijk's studie van taalkunde en geschiedenis, maar de beoordeeling van den stand der wetenschap eene eeuw geleden mag ons misschien groot maken, ze maakt daardoor alleen de toen levenden niet klein. Een professor in natuur- of scheikunde van voor tachtig jaar, wist er stellig minder van, dan nu een uitmuntend leerling eener H.B.S. die eindexamen doet. Voor zijn tijd was hetgeen Bilderdijk gaf inderdaad de wetenschap. Maar men lette wel op zijne omvangrijke belezenheid, eenig en nogmaals eenig, waar zich die uitstrekt over alle toen beoefende literaturen en als men nagaat, dat hij niet alleen een zeer groot aantal talen las en er vele blijkbaar tot in de fijnste fijnheden verstond, maar dat hij ook met even groot gemak en zeldzame zuiverheid in zeer vele dier talen schreef - dichtte zelfs; dat hij tegenover wien dan ook en in welk land dan ook als autoriteit beschouwd werd, waar hij optrad, dan mag men daaruit afleiden, dat zij ongelijk hebben, die in onze dagen de beteekenis van Bilderdijk gering achten of zich de goedkoope geestigheid veroorloven deze of gene uitdrukking, dit of dat vers belachelijk te maken.Ga naar voetnoot1) Zonderlinge manieren had Bilderdijk, hij was om een plat woord te gebruiken ‘aanstellerig’ en men kan zeer gemakkelijk dozijnen bewijzen daarvoor aanhalen; hij liep te koop met zijn geleerdheid, ook dan wanneer hij die zeer goedkoop had gekregen of zelfs maar gevonden, - hij streefde er in menig opzicht naar, een zonderling te zijn en men zou een dik boek kunnen vullen met de anecdoten, die maar voor het grijpen liggen; hij was mateloos ijdel op zijn persoon, zijn kennis, zijn afkomst, zijn deugd, zijn edel streven en zooveel meer, maar indien hem daarvoor onze veroordeeling moet treffen, dan gelde dat vonnis voor al zijne tijdgenooten en voor een overgroot getal mannen van letteren in onzen tijd, de ingenomenheid met zichzelven, de betweterij en de grootheidswaanzin zijn steeds toegenomen: men denke aan andere dichters, die durfden wagen letterlijk alles te laten drukken, wat ze maar | |
[pagina 280]
| |
geschreven hadden, een albumversje ja een ulevel-vers als 't moest; tot de jongste genieën, die begonnen met te beweren, dat de letterkunde met hun arbeid eerst een begin had genomen. 't Klinkt gek als Bilderdijk in antwoord op een maanbrief schrijft, dat zijn schuldeischer zich moest schamen hem met dergelijke brieven in zijne studiën te komen storen, terwijl hij hem tevens eens en voor altijd mededeelde, dat hij zich nooit met financieele aangelegenheden bemoeide; het maakt een dwazen indruk, in een brief van ‘den 12en van Lentem. 1810’ te lezen: ‘Gij vraagt waar ik thans woon? Ik heb geen woonplaats, maar mijn huis, daar ik nu sedert zeven of acht maanden in ben, staat hier op de Keizersgracht by de Reguliersgracht en is gemerkt No. 743.’ En dat is zeker een gezochte aardigheid. Maar is het wat anders dan de zoogenaamde verstrooidheid van sommige groote mannen zelfs uit onzen tijd, die zonder boord uitgaan, een hoogeren knoop in een lager knoopsgat knoopen, de eenvoudigste dingen beweren niet te weten en volhouden, dat zij geen boterham kunnen smeren? Met dergelijke zaken staat of valt de hoogheid van een dichter niet. En dat koketteeren met ziekte? Was dat niet de mode van zijn tijd? Lees Boudewijn (Van Vliet) Zieke Jongejuffrouwen, naar het leven geteekend, die dames, die zich hun leven lang lieten vertroetelen en heel de omgeving ongestraft konden tiranniseeren, omdat ze ziek.... waren of althans heetten! Wellicht zal bij het einde der eeuw dat geslacht uitgestorven zijn, maar vele exemplaren heb ik gekend en ik ken er thans nog enkele. Men heeft Bilderdijk zeer zeker verkeerd voorgesteld, en dat men hem niet kent of onjuist beoordeelt, dat komt daar vandaan, dat enkelen (en hoe weinigen) bij hunne beoordeeling alleen gevraagd hebben naar den geest, die uit zijn werken sprak en de geestverwanten hebben hem geprezen, de anderen hebben hem miskend; zeer velen van beiden, vooral van de laatsten, hadden hem niet gelezen. Dat Bilderdijk in zijn tijd gevierd en geëerd was behoeft geen verder bewijs; Hofdijk, Jonckbloet en Ten Brink hebben, dat duidelijk aangetoond; met hetgeen deze drie aan kritische opmerkingen geven, gelieve men te vergelijken, wat boven werd aangevoerd. De beoordeeling van Bilderdijk naar den eisch van zijn tijd of van zijne waarde voor den onzen heb ik nog nergens gevonden, ook niet bij zijn biograaf Dr. Kollewijn, die trouwens | |
[pagina 281]
| |
zich een geheel andere taak gesteld had, waarvan hij zich uitmuntend heeft gekweten. Te beantwoorden blijven de vragen: waaraan had Bilderdijk de plaats te danken, die hij eenmaal onbetwist innam? Welke waarde heeft Bilderdijks arbeid voor onze dagen? Er is geen twijfel aan of Bilderdijk heeft reeds zeer vroeg de algemeene aandacht op zich gevestigd: zijn bekwaamheid op jeugdigen leeftijd, zijn buitengewone geleerdheid op mannelijken leeftijd, zijn zeldzaam overtuigende redeneering, die zijne hoorders tot zijne meening deed overhellen en dat alles bij een man van het meest onvervalschte geloof, niet het geloof van een leek alleen, maar het geloof en de godgeleerde kennis van een theoloog van professie van zooveel ijver, dat hij bekeerlingen kon maken, van zooveel studie, dat vele godgeleerden gretig zijne meening over moeilijke vraagstukken vernamen. De geest zijns tijds, de richting zijner eeuw werd veelal miskend bij zijne beoordeelaars. Zoo de vraag, hoe hij, die Oranjegezind moest heeten, Lodewijk Napoleon kon huldigen, kon vereeren, zoo zeer, dat hij in den koning van Holland een beschermer vond. Niets natuurlijker dan dat! In Bilderdijks tijd stond het geloof boven de politiek en de dichter beschouwde den vorst als den gezalfde des Heeren, en of nu het stamslot van den vorst te Dillenburg of op Corsica had gestaan, hij bleef den vorst erkennen als van God gezonden. Nu mogen de geleerde beoordeelaars daarin een bewijs van karakterloosheid in de politiek zien, zij die den tijd leerden kennen, waarin dit voorviel, zien daarin alleen het bewijs van eenvoudig kinderlijk geloof aan de grondwaarheden des Bijbels. Dat geloof straalt door in geheel zijn arbeid, meer dan iets anders is Bilderdijk geloovig Protestant en hoe belezen ook, er is geen boek, dat hij vlijtiger las en beter kende dan zijn Bijbel. Dat diep geworteld Protestantisme gepaard aan hooge ingenomenheid met zich zelven, waren oorzaak, dat hij Vondel, den Roomsch geworden Vondel, geen hooge achting toedroeg en dat hij met het oog op zijne eigene gedichten onmogelijk veel lof voor Vondel over had. Bij Vondels eeuwfeest achtte men het in Felix dan ook maar voorzichtiger den heer Van Teisterbant te passeeren en prof. Lulofs uit Groningen te laten komen om de feestrede te houden, zoodoende was men zeker, dat geen wanklank van den redenaar de feestrede zou verstoren. | |
[pagina 282]
| |
Veel kwaad wordt van Bilderdijk gesproken door menschen, die hem niet gelezen hebben, sedert een steeds toenemende zucht naar schandaal-succes breed heeft leeren uitmeten, wat naar den gewonen maatstaf op zijn huwlijksleven was aan te merken. Men heeft met een zekeren schijn van wetenschappelijkheid, - hoewel zulk weten stellig de moeite van 't zoeken niet waard is, - zoeken door te dringen in allerlei geheimen van de liefde en den echt, alsof dat iets te maken had met de beoordeeling van het kunstwerk. Men heeft schilderijen en beeldhouwwerken bewonderd, eerbiedig den trotschen bouw van tempels en paleizen gadegeslagen, zonder dat men van den kunstenaar iets meer kende dan den naam, en soms zelfs dezen niet. Wat reden is er, om den arbeid eens dichters anders te behandelen? Bilderdijk heeft karaktertrekken gemeen met Cats en met Multatuli; als Cats de gewoonte om blijkbaar zonder eenige moeite eindelooze honderdtallen regels te dichten en bij alle gelegenheden opmerkingen te maken en nu en dan grappig te zijn, zoowel als zich platheden te veroorloven, die in den tijd van Cats veelal voor geestigheden konden doorgaan en in den tijd van Bilderdijk gaarne geduld werden, gelijk men die zelfs thans nog bij ouden van dagen kan hooren als zeer gewoon en natuurlijk. Met Multatuli had hij gemeen de grenzenlooze zelfoverschatting, de ijdelheid en de zucht om over alle wetenschappen te spreken, zeker met veel meer recht dan Multatuli daartoe had, maar even als deze op een toon ven gezag, die geen tegenspraak scheen toe te laten. Met Multatuli achtte hij zich schandelijk miskend en gehoond en evenals deze moest elke kleinigheid, die hem wedervoer breed uitgemeten heel de wereld interesseeren. Maar eindeloos hoog staat hij boven Multatuli om zijn onverdroten ernstigen arbeid, zijn omvangrijke kennis, zijn deugdelijke studie en rijke belezenheid van beroemde werken in allerlei talen, die hij grondig kende. De stelling door beide ingenomen is daardoor ook zeer verschillend. Bilderdijk wordt gezocht en geëerd, als raadsman beschouwd; Multatuli wordt geduld, gesteund, als hulpbehoevende voortgeholpen, als curiositeit bekeken en gehuldigd. Daarbij overtreft de laatste den eerste in stoutmoedigheid, om niet meer te zeggen en daarom staat Bilderdijk tegenover zijn vijanden als een geleerde die zijn tegenstander bestrijdt - of als een ridder, die zijn tegenpartij uit den zadel ligt; Multatuli als een man met groote radheid | |
[pagina 283]
| |
van tong, in staat zijn tegenstrever met opgestroopte mouwen, desnoods met uitgetrokken jas te lijf te gaan. Ten slotte de vraag, welke waarde heeft Bilderdijk voor onzen tijd. Het antwoord op die vraag heeft voor zeer velen groote moeilijkheid, en wel omdat men zich veelal den geheelen arbeid niet kan voorstellen, ook zelfs dan niet, als men zich, gelijk hier, alleen aan den dichterlijken arbeid houdt. In de meeste gevallen wordt geoordeeld naar de enkele gedichten en fragmenten, die men zich toevallig herinnert en een overzicht over het geheel ontbreekt. We kunnen beginnen, met aan Bilderdijk als dramatist althans voor onze dagen alle waarde te ontzeggen; niet alleen omdat het genre, dat hij beoefende, in onze dagen niet genoten kan worden en veelal ook niet begrepen wordt, maar ook omdat de vinding arm en de uiting der verschillende dramatische karakters veel te persoonlijk is, maar ook omdat de samenstelling groote onbekendheid verraadt met de techniek van het drama, zoo uit een oogpunt van literaire kunst als van speelbaarheid. Van zijne grootere epische gedichten kan gezegd worden, dat èn de Ziekte der Geleerden èn de Ondergang van de eerste Wereld zeer schoone fragmenten bevatten, maar dat èn de onderwerpen èn de omvang onze tijdgenooten afschrikken ze te lezen. Wat bij Bilderdijk onweersprekelijk hooge waarde heeft, zijn zijne vertalingen van epische gedichten - soms liet hij die voor eigen werk doorgaan, soms ontleende hij ze aan Bürger, maar beweerde, dat hij ze (niet uit het Duitsch, maar) uit een of andere weinig gelezen taal vertaald had. Hoe het zij, zijn vertalingen zijn eenig, het voorbeeld op den voet gevolgd en toch zuiver Nederlandsch in den waren toon. Een tweede reeks meesterstukken vormen zijne bijschriften: de talen; ivoren kam, eierkoken: Italiaansch meesterschrift en derg Bijzondere kunst spreekt uit zijne vertalingen naar Ossian. Minder scherpziende als dr. Johnson, geloofde Bilderdijk aan de echtheid dier liederen en juist dat geloof is oorzaak van de geestdrift, waarmee hij die zoogenaamde herinnering uit den grijzen voortijd vertolkt. De geest van dien tijd en 's dichters ingenomenheid met zichzelven maken een zeer groot deel van den dichtelijken arbeid ongenietelijk: vijftien verzen op zijn eigen portret, tweetallen, viertallen, zelfs zestallen verzen op Beklag, Bemoediging, Berusting, Christendom, | |
[pagina 284]
| |
Deugd, de Dood; een veertigtal gedichten aan zijne Ega, Egâ, Egade, reeksen gedichten aan God, Gebed, een paar dozijn Grafschriften, verzen op Holland Hoop, Kennis, aan den Koning, Leven, Liefde, (bijna twee dozijn), Musch, Morgenstond, Nachtegaal, Nietigheid, en allerlei andere abstracte onderwerpen, intimiteiten aan zijne vrouw of zijne vrienden en aan allerlei beroemdheden, dat alles heeft voor ons nu alle waarde verloren, ook al vinden wij in den bouw der gedichten of de keus der woorden allen grond tot lof. Maar in zijn tijdzangen, in zijn gelegenheidsgedichten aan Koning en Vaderland, in zijne heerlijke Ode aan Napoleon daar hooren wij den echten dichter in opbruischende geestdrift, daar zien wij - gelijk Quintilianus getuigt - het is het hart, dat welsprekend maakt. Bilderdijk verdient in bloemlezing ernstig gelezen te worden, hij vergunt den lezer een blik te werpen in den rijkdom der taal, hij geeft hem de schoonste proeven van kleinere epische gedichten, die wij in onze taal kennen; hij geeft inderdaad eenige voorbeelden van de behandeling van stoffen, die oppervlakkig beschouwd ongeschikt schijnen voor dichterlijke behandeling, maar die de kunstenaar heeft weten te bewerken met eene voornaamheid, waaruit al de adel van zijn kunst spreekt. In zijn onvoltooid gebleven epos zoowel als in andere stukken van grooten omvang zijn fragmenten te vinden, die aan den hoogsten eisch der klassieke kunst beantwoorden en in zijne gelegenheidsgedichten weerklinkt een toon van innigheid en geestdrift, die wij sinds ontwend zijn van tijdgenooten te hooren. Om niet in herhaling te vervallen, verwijzen wij naar bl. 375 van den 19den jaargang, waar we in anderen zin, maar in gelijken geest de aandacht vragen voor dezen dichter, die in zijn tijd eene eerste plaats innam en dien men in onze dagen niet huldigt, omdat men hem niet kent. Moge de mededeeling van een weinig bekend portret, dat van Vinkeles, zoomede deze weinige regelen er eenigszins toe bijdragen, de belangstelling voor Bilderdijk te doen herleven en hem de waardeering te doen deelachtig worden, waarop hij alle recht heeft.
Amsterdam, 9 Maart 1898. Taco H. de Beer. |
|