Onderwerp of voorwerp?
'k Erken het, ja, hy is den schepter waardig,
En dit gewest behoeft een Vorst als hem,
Wiens vaste geest, met wijsheid en met klem,
De uitsporigheên der steden in kan teug'len,....
aldus weeklaagt Jacoba op het Huis te Teylingen in het bekende gedicht van Jacob van Lennep.
Is dat hem in den tweeden regel goed? Ik geloof het niet. Hier had moeten staan: hij. De uitdrukking is elliptisch. Er is bedoeld: dit gewest behoeft een vorst als hij is. Volkomen te recht wordt dan ook ‘Gij’ en niet ‘U’ gebezigd in Gezang 63, waar wij lezen:
Zal een kind zijn' vader minnen,
Liefdrijk God en zullen wij
U, o Vader! niet beminnen,
Zulken Vader niet als Gij.