niet of er al dan niet aan toegevoegd werd, dat dit gebruik in- of uit- heemsch was). Zoo werd gelag de naam voor dat, wat men samen liggende verteerd had, enz.
Gast. Oorspronkelijk beteekende dit woord eter en bij uitbreiding voornamelijk iemand, die aan eens anders disch mede at. Dat zich hierbij met het oog op de Germaansche zeden, de beteekenis van vreemdeling aansluit, komt ons niet vreemd voor. Deze laatste beteekenis leeft o.a. nog voort in de samenstelling gasthuis (eigenlijk een huis ter verpleging van vreemdelingen).
Behalve vreemdeling beteekent gast ook een persoon, die een herberg bezoekt. (Zoo de waard is, vertrouwt hij zijne gasten; Hoogd. Gasthof = herberg, Gastwirt = herbergier, logementhouder).
In het algemeen verstaat men thans onder een gast iemand, dien men aan zijnen disch onthaalt; ruimer opgevat, iemand, dien men te logeeren heeft (logeergast). Voornamelijk voor mannen gebruikt, heeft het woord eene veel wijdere beteekenis: 1e. kloeke, jonge man, 2e. knecht (poldergast, spuitgast).
Gekscheren. Den gek scheren. In deze laatste zegswijze vinden we eene toespeling op het middeneeuwsch gebruik om gekken het hoofdhaar af te snijden. Zij mochten dat sieraad van vrije mannen niet dragen. Ook narren en potsenmakers lieten zich het hoofdhaar afscheren. De zegswijze den gek scheren zou dus beteekenen: iemand het voorkomen van een gek geven, hem als gek behandelen (scheren heeft hier de beteekenis van snijden). Naast dit werkw. scheren bestond vroeger een zwak werkw. scheren = spotten, schertsen. Met iemand scheren beteekende met iemand spotten.
De beteekenis der uitdrukking den gek scheren, zooals wij die thans nog gebruiken, is ontstaan door samensmelting der beteekenis van de twee bovengenoemde zegswijzen. Zij is steeds verbonden met een zelfst. naamw. met 't voorzetsel met, ter aanduiding van den persoon of de zaak, waarmee men den spot drijft. Gekscheren is een samenvoeging van de deelen der zegswijze den gek scheren en beteekent schertsen, den spot drijven.
Amsterdam.
v.d. Mate.