Noord en Zuid. Jaargang 21
(1898)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 184]
| |
De voorvoegsels der werkwoorden.
| |
[pagina 185]
| |
‘Of tuigt niet dat rood van zijn manlijke kracht
En moed in zoo menigen strijd?’
Bij andere werkwoorden is het verschil tusschen de grondwoorden en de werkw. met ge die daarvan zijn gevormd, dit, dat de laatste edeler zijn en vooral in figuurlijken zin worden gebruikt: gedijen, gevoelen, geraken, zich gedragen. De beteekenis van ge is al vroeg opmerkelijk gewijzigd, sedert het als middel werd aangegrepen om het voleindigd zijn der werking aan te duiden in tegenstelling van het onvoltooid zijn, het in voortgang (in progress) zijn, dat. door den Eng. progressive form bv. ‘to be mounting’, evenals door onze omschrijvingen ‘stervende, herstellende zijn’ of op andere wijze, duidelijk kan worden uitgedrukt. Zoo is in 't Gotisch saihvan, zien, to be looking, gasaihvan echter bemerken, d.i. het afgeloopen zien, het resultaat van 't zien bereiken; zoo is hausjan hooren - gahausjan vernemen, taujan doen - gataujan volbrengen; enz. En zoo vinden wij in 't Nederlandsch schien naast geschieden, zeggen naast gezeggen, raden naast Vlaamsch geraden. In verband hiermede verklaarde de Duitsche taalgeleerde Streitberg (P.B. Beiträge 1890) 1o het gebruik van ge voor den onv. verl, tijd, waarvan wij in 't Mnl. nog voorbeelden aantreffen: Doe hi ghesprac dese woort,Ga naar voetnoot1)
Beval hi jonghen ende houden,
Dat si vygelyenGa naar voetnoot2) zinghen souden.
Alse die conine Belijn ghesach,
Die de scerpeGa naar voetnoot3) weder brochte,
Daer Brune die bere so onsochte
Te voren omme was ghedaenGa naar voetnoot4),
Doe sprac hi te Belijn saen:
Here Belijn, wanenGa naar voetnoot5) comediGa naar voetnoot6)?
Alse doen Roelant ghesach,
Dat die busscop doet lach
ClaechdineGa naar voetnoot7) vele seere.
en bij het verleden deelw., waar ge oorspronkelijk de voleinding | |
[pagina 186]
| |
der handeling in 't verleden, later de afgeloopen handeling in 't verleden uitdrukte. 2o het ontbreken van ge nog in 't Mnl. bij 't verleden deelw. van werkwoorden, die reeds een perfectieve beteekenis hadden: bv. brengen (vergeleken met dragen), vinden (vgl. met zoeken), komen (vgl. met gaan)Ga naar voetnoot1), worden (vgl. met zijn), liden (dat dikwijls ‘voorbijgaan, doorkomen’ beteekende), blijven (dikwijls ook synoniem met komen of worden, b.v. Sijn bloet blive op ons ende up onse kinderen.
Trouwe es broescerGa naar voetnoot2) dan een glas;
Die hier te voren so sterc was,
SoeGa naar voetnoot3) es tebroken bleven.Ga naar voetnoot4)
en verder bij alle werkwoorden, die met een voorvoegsel zijn samengesteld, zooals ontdekken, vertellen enz. 3o dat na kunnen, mogen, niet willen, enz. ge voor den infinitief komt, in zooverre men daarmede bedoelt het in staat zijn, enz. om tot de voleindigde werking te geraken. Zoo schreef nog Huygens: In 't sweet uws aangesichts sult ghy uw Brood gewinnen en Cats: Want 't geen de Jonker socht en kond' hij niet geweten en Marnix: Wat souden sy meer connen ghewenschen? Hiervan is na laten of kunnen het gebruik overgebleven van: gezeggen, geworden, gebetenen, gelusten. | |
[pagina 187]
| |
Van verschillende werkwoorden bestaat nog alleen het verleden deelwoord of heeft het als deelw. bijv. nw. zich afgescheiden: geboren, gekunsteld, gekuischt, gemiddeld, geëvenredigd, geslepen, geslagen, geschoeid, gewikst, gevolmachtigd, gelastigd (de beide laatste thans alleen zelfstandig gebruikt evenals gewijsde, gezegde, gezant, enz.); terwijl omgekeerd bij vele schijnbare verl. deelw. zich geen andere werkwoordelijke vorm heeft ontwikkeld. Men kan van deze zeggen, dat ze naar analogie zijn gevormd, hetzij door tusschenkomst van 't Latijn of Fransch: gelaarsd (cothurnatus), gemaand (iubatus), genebd (rostratus), genaamd (nomiminatus), gebijnaamd - tegenwoordig bijgenaamd - (cognominatus), geharnast (cuirassé, ocreatus, loricatus), gewaterd, gegolfd (undulatus, ondé), geletterd (literatus, lettré), getijgerd (tigré), getand (denté), gepareld (perlé), gemanierd (maniéré, gemaniereerd); hetzij zonder die tusschenkomst door navolging van deelwoorden van werkwoorden, die ‘een voorzien zijn’ beteekenen, zooals dekken, gronden, verven, smaden, sluieren, watteeren, lardeeren. Het aantal hiervan is zeer groot: geaard, gemutst, gekeperd, dubbelgebeid, gezind, geluimd, gegadigd, ingeland (de beide laatste thans zelfst. nw.), geweerhaaht, geslipneusd, gemuilband, gewenkbrauwd, enz. Niet duidelijk zijn in dit opzicht: gewapend, gewelfd, gerimpeld, gezolderd, gegoed, gelapt, gelauwerd, gemaskerd, gekarteld, (Ned. Wdb. IV 364 en 948), gebouwd (Ned. Wdb. III 780 en IV 474). Dr. J. Bergsma. (Wordt vervolgd.) |
|