Zij hebben Mozes en de profeten, volgens Luk. XVI beteekent dit: Zij hebben al wat tot hunne terechtbrenging en zaligheid noodig is. Spottenderwijs wordt de uitdrukking gebruikt voor: zij hebben alles, wat zij maar wenschen kunnen; met toespeling van Mozes op moos, dat hebr. geld beteekent.
Zoo zachtmoedig als Mozes, Num. XII: 3. Ironisch in den volksmond van een Jan Goedbloed.
Mozes had ook maar éen oog, Mozes kon ook niet alles zien; zelfs aan zijne opmerkzaamheid ontsnapte wel eens iets, evengoed als aan die van ieder ander (alledaagsch) mensch. Met terugslag op Mozes' woord tot zijn schoonvader (Num. X: 31): ‘Gij zult ons tot oogen zijn’ (= wij zullen door uwe oogen zien), en misschien ter wille van de omstandigheid, dat in het woord Mozes slechts eene letter o (= een oog) voorkomt.
Een dorschenden os zult gij niet muilbanden, uit Deut. XXV: 4; 1 Kor. IX: 9; 1 Tim. 5:18, ontleend aan de gewoonte der Oosterlingen om het koren uit te dorschen met de hoeven der runderen; als men de dieren onder dit werk muilbandt, belet men hun, iets van dat koren te genieten. Gebezigd door Paulus omtrent de zorg voor het onderhoud van leeraars. In 't algemeen, ter aanbeveling, om voor het behoorlijk onderhoud der dienstboden zorg te dragen.
Een neus als de toren van Libanon. Hoogl. VII: 4. Hierbij wordt gedacht aan een toren, dien Salomo bij een lusthof had doen bouwen in 't gebergte van Libanon. De neus, met dien toren vergeleken, moet niet plat, stomp noch rood zijn, maar rechtlijnig, goed vooruitstekend en helder blank, in 't kort tot sieraad van 't geheele gelaat verstrekken. Het geheel is een zinspeling op de schoonheid, waardoor het Israëlitische meisje, de hoofdpersoon van het Hooglied, zich onderscheidde.
Niet ieder schip, dat van Tarsis uitzeilt, zal het goud van Ophir thuis brengen, niet elk middel dat men beproeft of aanwendt, al is 't ook nog zoo deugdelijk, zal doel treffen. Alle hout is geen timmerhout. Toespeling op 1 Kon. X: 22, enz.
Een hoogmoedige of vermetele Nebukadnezar. De profeet Daniël zegt, dat Nebukadnezar op het koninklijk paleis van Babel wandelde en zeide: ‘Is dit niet het groote Babel, dat ik gebouwd heb tot een huis des koninkrijks, door de sterkte