Noord en Zuid. Jaargang 21
(1898)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
P.C. Hooft.Wanneer de studie der letterkunde en der letterkundige geschiedenis eenige waarde zal hebben, moet zij samengaan met de Geschiedenis der Beschaving (Kulturgeschichte) en deze aanvullen, tevens de Staatkundige geschiedenis toelichtende en verbeterende. Over deze stelling, die niet al onze lezers onbetwistbaar zullen achten, kan later verder gesproken worden; voorloopig sta zij daar als karakteriseering van de richting, waarin wij ‘literatuur’ behandeld wenschen te zien. Wie dus meenen mocht, dat biographie hoofdzaak is en de vermelding van alle levensbijzonderheden en van alle werken onmisbaar, wie wanen mocht, als hij dat alles kent, ook den schrijver te kennen, vergist zich nog erger dan hij, die meent, dat bibliographie geen hoogst belangrijk deel van de studie der letterkunde uitmaakt, en dit vak wellicht voor den bibliothecaris alleen nuttig vindt. Van het boven aangeduide standpunt wenschen we de zes dichters te bespreken, wier portret in dezen jaargang zal werden opgenomen en over wie in verband met den tijd, waarin zij leefden, in de meest gebruikte leerboeken maar zeer weinig wordt gezegd, hoe uitvoerig ook soms allerlei misbare bijzonderheden in den breede worden verhaald. Bij die bespreking wenschen wij bovendien in het oog te houden, wat in de meeste handboeken der letterkunde tot nadeel der gebruikers veelal uit het oog wordt verloren, nl. dat letterkunde eene wetenschap is, die evenals iedere andere, te bewijzen heeft, wat ze beweert. Slechts onwetenden zien in de letterkunde iets minder wetenschappelijks dan bijv. in schei- en natuurkunde; eene meening, ontstaan door de volstrekt onwetenschappelijke, onmethodische wijze, waarop sommige handboeken uit dikkere werken worden saamgelezen, of wel door de erbarmelijke opsomming van jaartallen en titels, wat bij velen, die het toch beter moesten weten voor letterkundige geschiedenis moet gelden. * * * Een eenige figuur in onze letterkunde is P.C. Hooft, middelpunt eener literatuur-beweging, die de heilzaamste gevolgen had | |
[pagina 89]
| |
voor onze letteren en de rijpste vruchten schonk aan onzen bloeitijd, waarvan zij het belangrijkst deel uitmaakt. Eenig was Hooft, door zijn voornaamheid, door zijn wereld- en menschenkennis, door zijn geleerdheid, door zijn woordenrijkdom, door zijn invloed, door zijn blijvende waarde. Waaruit dat alles blijkt en waaraan dat alles is toe te schrijven, moet in de volgende bladzijden in het helderste licht worden gesteld. Niet zonder opzet werd hier Hooft's voornaamheid het eerst genoemd en dat hij die eigenschap bezat, blijkt wel afdoende uit zijn beeld, dat zoo vol uitdrukking door Mierevelt geschilderd, door Houbraken met zooveel talent gegraveerd was. Die voornaamheid is alleszins verklaarbaar voor hem, die de mannen kent, die onze Republiek groot gemaakt hebben. Ze waren bijna allen van burgerlijke afkomst, kooplieden of reeders, door groote werkzaamheid en degelijke ontwikkeling rijk geworden, mannen tegen wie men opzag om hun grootere kennis en ervaring en hun rijkdom, die in moeielijke tijden aan kerk en staat belangrijke diensten hadden bewezen en eerlang eene plaats onder de regeerende familiën innamen. Na die overwinning gevoelden zij volkomen hun waarde en de vrijheidlievende en van vrijheid zwellende regenten waren mannen van onverzettelijken wil, met zeldzame zucht tot opperheerschappij en geneigd de strengste wetten uit te vaardigen en met onverbiddelijke volledigheid toe te passen. Met Hooft is 't niet anders:Ga naar voetnoot1) kleinzoon van een schipper op Zaandam heeft hij aan den ijver zijner familie-leden veel te danken; een neef van zijn vader is onder de vier eerst benoemde kerkmeesters der Nieuwe Kerk en later burgerhopman, zijn oom Jan maakt zich in dienst van den Prins als gecommitteerde van Graaf Lodewijk verdienstelijk, zijn vader is herhaaldelijk burgemeester, niets kon er meer noodig zijn, om P.C. Hooft de overtuiging te schenken, dat hij eene uitstekende plaats moest innemen en dat het al zeer natuurlijk was, dat hij bekleed werd met eene waardigheid, die de aanzienlijksten in den lande niet te gering zouden geacht hebben. Gesteund door al zijne andere schitterende eigenschappen kon hij daardoor op het Muiderslot de besten zijner tijdgenooten ontvangen, den toon aangeven in den kring, waarin hij verkeerde en zelfs den | |
[pagina 90]
| |
meer gelezen en meer besproken en bewonderden Vondel genadiglijk in zijne hooge tegenwoordigheid toelaten, zonder hem ooit in den intiemen kring zijner vrienden op te nemen. Zoo hij den toon aangaf, het had zijn reden; hij kon dat: reeds op 18-jarigen leeftijd ondernam hij eene reis van 3 jaren door Frankrijk en Italië, in die dagen een groote onderneming en als we zijne ervaringen op die reis lezen, vernemen, met wie hij omging en hoe hij zich in Florence bezig hield, dan blijkt genoeg, dat - ook al heeft hij zich wellicht nu en dan in het Latijn met zijne nieuwe kennissen onderhouden, zijne kennis van Fransch en Italiaansch zeer omvattend moet geweest zijn. Van de laatstgenoemde taal heeft hij ongetwijfeld groote kennis gehad, gelijk blijkt uit den invloed, dien de Italiaansche dichters op den vorm en de muziek der taal van zijn gedichten en in 't bijzonder van zijn Granida gehad hebben, nog daargelaten, dat hij ook in Italië de stof bijeen bracht voor zijne ‘Rampzaligheden van den huize Medicis’. Dat hij na zulk eene reis en steeds zich onder mannen van de hoogste kunde en den eersten stand bewegende, een schat van menschen- en wereldkennis opdeed, behoeft nauwelijks vermeld; te minder, omdat aanhoudend blijkt, met hoeveel overleg hij de personen kiest met wie hij wil omgaan, met hoeveel zorg hij den toon kiest, dien hij tegen ieder hunner aanslaat. Zoo kon Hooft onmogelijk den Roomsch geworden verarmden kousenkooper uit de Warmoesstraat, die leelijke dingen van den Prins durfde zeggen als zijns gelijke ontvangen, of dien met evenveel hoffelijkheid behandelen als andere dichters, die bij den Prins in blakende gunst stonden en in rijkdom en hooge eere als steunpilaren van het Protestantisme golden. Van zijn geleerdheid getuigen vooreerst zijn Baeto en zijn Geeraart van Velzen, waarvoor hij de stof alleen door vlijtig zoeken kon bijeenbrengen, zijn Medicis waarvan boven gewaagd werd, maar vooral en bovenal, als eenig bewijs, zijne Nederlandsche Historiën de vrucht van negentienjarigen arbeid, een arbeid te inspannender, omdat hij zich voor deze uitgaaf een nieuwen stijl had eigen gemaakt, dien van den deftigen Romeinschen historieschrijver Tacitus, wiens werk over de volkeren van Germanië en hunne levenswijze hij meer dan vijftig maal las en eindelijk vertaalde. Een eigenaardige karaktertrek van Hooft is minder nog de bewondering van een Italiaansch adellijk geslacht, vaak genoeg nauw | |
[pagina 91]
| |
met Nederland verbonden geweest om de vereering te wettigen, als wel de voorliefde voor Hendrik IV van Frankrijk, die wel geen Protestant was, maar toch koning van het rijk, dat ook toen reeds en toen stellig met oneindig meer recht dan nu, bij de toongevende geslachten gold als het land, dat aanspraak had op algemeene bewondering om geleerdheid, kennis en beschaving. Dat deze eerste historische arbeid niet uitsluitend voor Nederland bestemd was, blijkt wel uit de onbeperkte vereering voor zijn held, die uit elke bladzijde spreekt en die zoo duidelijk was uitgedrukt, dat Lodewijk XIII zoon van Hendrik IV aan Hooft brieven van adeldom schonk en de orde van St. Michiel. Maar Hooft was vooral Amsterdammer en daarom bewerkte hij met zoo groote voorliefde Plautus Aulularia tot zijn Ware-nar. Dat dit blijspel zoo geheel oorspronkelijk Nederlandsch schijnt te zijn is geen bijzondere verdienste, het stuk kan overal spelen en Molière's Avare, schijnt evengoed oorspronkelijk Fransch als Lessing's Schatz oorspronkelijk Duitsch. Maar de een zoo min als de ander heeft gedaan, wat Hooft deed, nl. een volledig en kleurig beeld geven van het maatschappelijk leven zijner geboortestad. Blijkt reeds uit al het bovenstaande, dat Hooft een geleerd man was, een man met heel veel nuttige, bruikbare kennis, practisch en grondig tot zijn geestelijk eigendom geworden, nog duidelijker blijkt zijn zeldzame, zijne eenige ontwikkeling uit den omvangrijken woordenschat, waarover hij beschikte en die hij noodig had om met al zijne nauwgezetheid en kieskeurigheid zijne werken te schrijven, zoo wijduiteenloopend van karakter. In het plat-Amsterdamsch en in den deftigen historiestijl, in de verzen vol dartelijke speel- en spotzucht zoowel als in de smeltende en smachtende minneliederen beheerscht hij met gelijke heerschappij zijn woordmateriaal, en heeft voor elke wijziging van gedachte een welgekozen woord te zijner beschikking. Gelijk Shakespeare (of Francis Bacon, die hoe langer hoe meer schijnt de schrijver der meest onsterfelijke tooneelwerken te zijn,)Ga naar voetnoot1) meer woorden noodig had dan een zijner tijdgenooten, zoo zou ook eene concordantie op Hooft omvangrijker zijn, dan die van eenig Nederlandsch | |
[pagina 92]
| |
dichter, zelfs Vondel niet uitgezonderd. Dien rijken schat heeft men tot heden nog niet eens geheel kunnen schiften en scheiden, kunnen boeken en beschrijven, hoeveel moeite en welbesteden arbeid A.C. Oudemans Sr. zich vier jaren lang getroostte ter aanvulling van den veel omvattenden bijna twintigjarigen arbeid van Mr. D.J. van Lennep, M. Siegenbeek, J.P. van Capelle, Mr. S.J.Z. Wiselius, Mr. J. de Vries, Mr. H.W. Tydeman, J. Koning, Mr. J. van 's Gravenweert, Mr. J. de Meyer, W. Broes, N.G. van Kampen en Mr. J. van Lennep. Later hebben prof. de Vries, Jonckbloet, L.A. de Winkel, A. de Jager, Van Vloten en Leendertz het hunne er aan toegebracht om de taal van Hooft volledig op te teekenen en te verklaren, maar zelfs heden ten dage - gelijk bij de jongste uitgave van den Ware-nar bleek, - is het laatste woord in dezen nog niet gezegd. Opzettelijk wordt hier nogmaals gewezen op zijn omvangrijken woordenschat voor een groot deel hestaande uit woorden, vóor hem door niemand gebruikt. Waar de taal te arm is, om des auteurs gedachten uit te drukken, nadat hij reeds geheel den bestaanden voorraad woorden heeft uitgeput, daar moet hij veel en ongewoon hebben gedacht, waar hij bestaande woorden verving door andere zelfgemaakte, daar moet fijn onderscheiden en scherp geteekend zijn. Heeft Hooft geen arbeid te zwaar, geen inspanning te groot geacht om zijn werk te volbrengen, gelijk hij dat verstandig en eerlijk wenschte, het aldus voorbereide is voor vele eeuwen geschreven. Van Shakespeare's werken kon Ben Jonson getuigen Zij zijn niet voor een eeuw, maar wel voor d'eeuwigheid. datzelfde zeggen wij niet van de werken van Hooft, het algemeen menschelijke treedt lang niet overal genoeg op den voorgrond, om allen tot lezen te stemmen, tot belangstelling te nopen. De taalgeleerde en de historiekenner moge ook in latere eeuwen in Hooft een bron van leering zoeken en vinden, wie belang stelt in Hendrik IV en de Medici zal daarover liever elders wat meer, wat beters, wat volledigers lezen en wie aangaande de Nederlandsche Historiën wil ingelicht worden zal zich dat liever laten doen door het wel is waar weinig Saksische, maar glasheldere Engelsch van Motley, die bovendien veel vollediger en betrouwbaarder is, dan door het wel kernachtige, maar door overgroote kunst vaak duistere en vermoeiende Hollandsch van Hooft. Het langst zal ongetwijfeld zijn Ware-nar leven en genoten | |
[pagina 93]
| |
worden als een onvergankelijk sprekend beeld van de leef- en denkwijze van den middenstand in het Amsterdam der zestiende eeuw. Zoo min als aan de schilderstukken uit die dagen, ontbreekt aan dit uitvoerig tafreel een enkele penseelstreek: men geniet het geheel, als vooraf de moeielijkheden der taal, waarin men niet al te zeer in bijzonderheden moet afdalen, overwonnen zijn. Toen we het tijdens de Hooft-feesten in den Stads-Schouwburg te Amsterdam zagen opvoeren, met Veltman in de titelrol, toen kwam het ons voor, alsof het stuk als gelegenheidsstuk voor dien avond gedicht was en het toonde niet ouder dan prof. Alberdingk Thijm's Suzanne Bartelotti, dat opzettelijk voor dezen avond was geschreven. Met het verval van het klassieke genre hebben Bato en Geeraard van Velzen weinig van hun oorspronkelijke waarde behouden en slechts Fragmenten wekken nog onze bewondering, zoowel als Granida, waarmede helaas de leerlingen onzer Hoogere Burgerscholen steeds meedoogeloos geplaagd worden, wat op het tooneel onuitsprekelijk vervelend is gelijk nog onlangs bleek, en dat alleen in theorie als kunstwerk wordt geprezen. De docent maakt zich soms wijs, dat hij 't mooi vindt, maar hoeveel moeite hij zich geeft, kunstmatig bewondering te wekken: Van hondert jongens (is 't niet schâa?)
Vindtme 'r verrukt niet eenen.
Eene met zorg vergaarde bloemlezing uit de kleinere gedichten zou ook thans nog een welkome gave voor zeer velen zijn en het sterkst zouden daarbij de Minnedichten vertegenwoordigd wezen, die, al belet ons de geheel verouderde denkwijze vaak de voorstelling te roemen gelijk dit in des dichters tijd geschiedde, door de muziek der taal en de naïviteit der gedachte treffen. Eenig taalmonument zijn Hoofts werken, heerlijk onderwerp voor taalstudie, schatkamer van zeldzame waarde en verder hebben we in zijn Ware-nar een der beste blijspelen, in enkele zijner puntdichten aardig gevonden epigrammen, in vele zijner minneliederen het welluidenste en fijnst gevoelde, wat in onze taal is geschreven. Dat leere men verstaan en trachtte dat te doen genieten; wie voor anderen arbeid van Hooft van den lezer bewondering vraagt, doet afbreuk aan de vereering, die Hooft verdient en die hem voor veel wat hij schreef steeds zal worden geboden. Taco H. de Beer. | |
[pagina 94]
| |
Aanteekening.Geen geringen dienst bewees ons J. ter Gouw, die zonder met eenigen schitterenden titel of met eenig hoog eereblijk begunstigd te zijn, ons in zeven deelen de Geschiedenis van Amsterdam beschreef ‘van den vroegsten tijd tot Junij 1578,’ en daarin overtalrijke berichten gaf aangaande alle mannen, die van eenige beteekenis waren in het tijdperk, dat hij behandelt. Van de familie Hooft vìnden wij in dien omvattenden arbeid vermeld: Baerde Hooft in 1343 gestraft om doodslag. Deze was een Waterlander, en hoewel de leden van het Amsterdamsche geslacht Hooft uit Waterland afstamden, is niet bewezen, dat deze Baerde, die anderhalve eeuw vroeger leefde, dan de eerste Hooft van eenige bijzondere beteekenis en als zoodanig op de stamtafel voorkomende, tot dezelfde familie behoorde. Verder: Kryn Hooft Jakobszoon, die in 1558 woningen laat bouwen aan de Grimmenessersluis te Amsterdam en van wiens familiebetrekkingen we niets weten. Dan: Willem Hooft Janszoon, groot-schipper van Zaandam, grootvader van den burgemeester Kornelis Pietersz. Hooft en den kolonel Jan Kornelisz. Hooft. Pieter Hooft Willemsz., grootvader van den drost van Muiden, die het bedrijf zijns vaders voortzette en ‘schipper’ van Zaandam was. Kornelis Hooft Pieterszoon, diens zoon, vader van den drost, die in 1569 naar Koningsbergen uitweek, terwijl zijn broeder zich met vrouw en kinderen te Dantzig vestigde, waarheen zich ook Laurens Reael en Jakob Simonszoon de Rijk begeven hadden, om zich tegen de geloofsvervolgingen der Spanjaarden in veiligheid te brengen. Hij getuigt zelf, dat hij zich aldaar sober moest behelpen. In 1578 was echter in de Nieuwe Kerk te Amsterdam de gereformeerde predicatie begonnen en in November van dat jaar, enkele dagen na den overgang, is hij daar getrouwd, terwijl een der nieuw benoemde vier gereformeerde kerkmeesters was Jan Korneliszoon Hooft, een neef van des drossaarts vader en later burger-hopman. Jan Pieterszoon Hooft, een jongere broeder van Kornelis, neemt op 25 Februari 1567 een werkzaam aandeel aan den opstand voor de burgerlijke vrijheid der stad en blijkt in het volgende jaar zoozeer een man van beteekenis en vertrouwen, dat hij na den slag bij Heiligerlee als gecommitteerde van graaf Lodewijk in Noordholland rondreist, om geld in te zamelen tot den vrijheidsoorlog. Hooger stijgt het geslacht als Kornelis Hooft Pz. burgemeester wordt en diens zoon Pieter Hooft Cz. wordt eindelijk Drost van Muiden, Baljuw van Gooiland, Hoofdofficier van Weesp en Ridder van St. Michiel. |
|