bedoeld, wat achter bleef, wat bleef staan, wat niet betaald werd.
Terwijl achterstal(len) voorkomt in de werken van schrijvers uit vorige eeuwen, leeft in de hedendaagsche taal het bijvoegl. naamw. achterstallig voort. Het wordt alleen gebezigd van schulden, die reeds betaald hadden moeten zijn. Zoo leert de geschiedenis der 16e eeuw ons, dat de soldaten dikwijls aan het muiten sloegen, omdat hun de achterstallige soldij niet uitgekeerd werd.
Het gelag betalen. Gelag is afkomstig van den stam van het oude werkwoord geliggen, waarin ge de beteekenis van samen heeft (evenals in gerinnen, van welk werkwoord het verleden deelwoord nog gebruikt wordt in: geronnen bloed). Gelag als verzamelnaam beteekende oorspronkelijk eene verzameling van voorwerpen, die bijeen lagen of die men bij elkander gelegd had, en vervolgens de som der inleggelden, door een zeker aantal personen bijeengebracht met het doel, om daarvan eens goed te eten en te drinken. Later bij uitbreiding ook eene bijeenkomst van personen, die in een herberg vereenigd zijn. Deze laatste beteekenis heeft het woord in gelagkamer.
Het gelag betalen in letterlijken zin beteekent dus betalen hetgeen men verteerd heeft, hetzij voor zich zelven alleen, hetzij ook voor hen, die men getracteerd heeft. In figuurlijken zin beteekent het: alleen boeten voor de misdrijven, die men in vereeniging met anderen gepleegd heeft.
Een hard gelag. Dit woord gelag is afgeleid van een werkw. geliggen, waarin ge alleen het grondbegrip versterkt (z.a. ook in: gevoelen, gedenken). Geliggen moet hier opgevat worden in de beteekenis van gelegen zijn. Voorbeelden van 't gebruik van gelag in de beteekenis van ligging komen voor in de werken van schrijvers uit vorige eeuwen. Meer is ons bekend die beteekenis van gelag, welke steunt op het figuurlijk gebruik van geliggen (= gesteld zijn) en waarin gelag synoniem is met gesteldheid, toestand, lot. We merken nog op, dat gelag dan in ongunstigen zin gebezigd wordt en nooit met andere woorden verbonden is geweest dan met droef, zwaar en hard. Alleen een hard gelag leeft nog in de hedendaagsche taal voort.
Aangenaam is samengesteld uit het bijwoord aan en het verouderd bijvoegl. naamw. genaam, dat in beteekenis samenhangt met nemen. De grondbeteekenis van aangenaam is: geschikt om aangenomen te worden; verder werd die hoedanigheid ook toegekend aan hetgeen men gaarne aanneemt, ondervindt, hoort, ziet enz.
v.d. Mate.