| |
| |
| |
Stylistische overwegingen.
XXVIII.
‘Wie zal ontkennen, dat 'n onderwijzer zich niet min of meer voorbereidt voor elke les?’
Deze zin, waarin feitelijk het tegenovergestelde is uitgedrukt van hetgeen de schrijver zeggen wil, wordt blz. 525 van den vorigen jaarg. in bescherming genomen door den heer M.K. de Jong. Daar de voorzin een rhetorische vraag is met de bet. niemand zal ontkennen, moet, als men alleen de logica in het oog houdt, de nazin bevestigend zijn; maar daar toch niemand de bedoeling van den schrijver verkeerd zal opvatten, kan de heer De Jong den zin niet afkeuren.
Genoemde heer ziet m.i. twee dingen over het hoofd. Ten eerste is de zin alleen duidelijk voor dengene, die hem in het verband leest, en dat pleit toch waarlijk niet voor de deugdelijkheid er van. Maar wat hier vooral den doorslag moet geven is, dat er niet minder dan drie ontkenningen in voorkomen, want in het werkw. ontkennen ligt ook een negatief begrip. Als men dus niet a priori begrijpt, wat de schrijver wil zeggen, moet men zich bepaald inspannen om daarachter te komen. Er is dus sterk gezondigd tegen de hoofdvoorwaarden van den didactischen stijl: duidelijkheid en eenvoud, en daarmee is de zin veroordeeld.
Een paar dagen voordat het stukje van den heer De Jong mij onder de oogen kwam, was mijn aandacht reeds gevallen op een dergel. zin in het ‘N. v.d. Dag’: ‘Deze brievenschrijverij (van Mathieu Dreyfus aan den Franschen Min. v. Oorlog en eenige dagbladen) sluit natuurlijk niet uit, dat de rechtsgeleerde, door den heer Scheurer-Kestner in den arm genomen, niet kalm verder den juridieken weg bewandelt.’ Ook hier is de bedoeling, als men den zin in het verband leest, wel te vatten, maar dat neemt niet weg, dat de tweede ontkenning er niet in behoort. Hoe zou het ook te verdedigen zijn, als iemand juist het omgekeerde zegt, van wat hij meent!
Het eenige, wat men ter verdediging kan aanvoeren, is, dat de dubbele negatie in de natuur der germaansche talen ligt. In de Middeleeuwen was zij bijna regel. Men schreef toen bijv.: ende
| |
| |
die ridder merrede (draalde) langhe, dat hi niet en quam tot haer, ja zelfs: want sine hadden niet nochtoe gene kerkelike bouke (boeken) daer toe, waarin de ontkenning driemaal is uitgedrukt (Dr. Stoett, Mnl. Syntaxis, bl. 106 vlg.). In Vondel's tijd schreef men nog: ‘Uit vreeze, dat de Staet niet strande.’ ‘Gordijn, die hindert, dat de sterffelijcke menschen niet zien, hetgeen ik zie.’ ‘De Goden hoeden het, dat niet een berg van nijt ons koom' zoo vroegh berooven van zooveel helderheen’ (verg. Van Helten, Vondels Taal II, 156 vlg.). Ja, in mijn jeugd stond nog te Amsterdam aan den ingang van een steeg: ‘Het is verboden hier geen vuilnis neer te werpen.’ In al deze gevallen zou men de dubbele ontkenning op dezelfde wijze kunnen verdedigen, als de heer De Jong het den aangehaalden zin doet; maar toch krijgt niemand het meer in het hoofd zoo te schrijven, en een zin zooals de door hem en de door mij aangehaalde kan iemand alleen in een onbewaakt oogenblik ontsnappen. De schrijver zou hem zelf het meest afkeuren, als men hem er op wees.
| |
XXIX.
Terwijl de boven besproken fout onwillekeurig gemaakt wordt, heb ik er hier op een te wijzen, die een gevolg is van al te groote nauwgezetheid. Vele schrijvers meenen in een volgende alinea geen voornaamwoord te mogen gebruiken, dat terug zou slaan op een zelfst. naamw. uit een voorafgaande alinea. Een voorbeeld daarvan is het volgende courantenbericht:
‘Dr. Nansen ontvangt in Engeland nog steeds nieuwe uitnoodigingen tot het houden van lezingen en bij de meeste van die uitnoodigingen wordt hem het dubbele geboden van het minimum honorarium, dat hij voor een lezing vraagt en dat f 1200 bedraagt.
In April zal Nansen ook naar Berlijn gaan.
De lichtbeelden, waarmee de beroemde reiziger zijn voordrachten verduidelijkt,.... enz.’
Wanneer er stond: In April zal hij ook naar Berlijn gaan. De lichtbeelden, waarmee hij zijn voordrachten verduidelijkt, dan zou niemand twijfelen, wie met het voornw. bedoeld was. Bovendien zou de schrijver zich korter, eenvoudiger en meer in overeenstemming met de spreektaal hebben uitgedrukt. Redenen te over dus om dit voorbeeld niet na te volgen. Er is niets anders vóór te zeggen, dan dat, zoo men op de door mij voorgestelde wijze schrijft,
| |
| |
het woord hij zoo dikwijls herhaald wordt; maar bij een woord, dat zoo weinig nadruk krijgt, hindert dat niet en in elk geval heeft het niets te maken met de kwestie, of men al of niet op een nieuwen regel is begonnen.
| |
XXX.
‘Bij onderzoek is gebleken, dat er (op de torens te Amsterdam) wel een pijpleiding aanwezig is, doch die gaat niet verder dan tot waar het reservoir staat.’ (‘De Opmerker,’ bouwk. weekbl.)
‘In de zitting van het tweede kantongerecht alhier hadden zich heden een aantal jongens te verantwoorden wegens zwemmen minder dan 50 M. uit den wal. De kantonreechter gaf in deze zaken de politie den raad om, als het er eenigszins mee door kan, niet zoo scherp toe te zien, want zwemmen is gezond voor de jongens.’ (N. Rott. Ct.).
‘Ik vroeg den auteur verlof om zijn opstel in dit tijdschrift te mogen plaatsen, welk verzoek hij mij niet alleen met de meeste bereidwilligheid toestond, maar hij getroostte zich zelfs de moeite, (om) het stuk hier en daar te wijzigen en aan te vullen’ (School en Studie XIX, 457).
Al deze zinnen gaan mank aan hetzelfde euvel: een hoofdzin is door middel van een nevenschikkend voegwoord verbonden aan een bijzin. Het is een vaak voorkomende fout, anakoluthie (gebrek aan samenhang) geheeten, die meest haar oorzaak vindt in de vrees, dat de zin te ingewikkeld zou worden, maar ook dikwijls door verstrooidheid van den schrijver of spreker ontstaat.
De aangehaalde zinnen zijn niet alle even gemakkelijk in orde te brengen. Voor den eersten kunnen we niet schrijven: Bij onderzoek is gebleken, dat er wel een pijpleiding aanwezig is, doch dat deze niet verder gaat, dan tot waar het reservoir staat, want dan rijmen de beide laatste bijzinnen op elkaar, wat in proza hinderlijk is. Dit bezwaar doet zich echter niet voor, als we schrijven: doch dat deze niet verder gaat dan tot aan het reservoir. In dit geval is de gedachte meteen beknopter uitgedrukt en ook juister, want de pijp zal wel niet alleen tot aan de plaats loopen, waar het reservoir zich bevindt, maar in het reservoir uitmonden.
De tweede zin is gemakkelijk te verbeteren. Men behoeft slechts te schrijven: omdat zwemmen voor jongens gezond is, om hem in orde te brengen. Maar bij den derden stuit men weer op eene moeielijkheid; want deze tegengest. zin zou alleen met den betrek- | |
| |
kelijken zin te verbinden zijn, als hij er mee samengetrokken kon worden, wat echter niet gaat. Er schiet dus geen ander middel over dan het vervangen van den bijv. zin door een hoofdzin: en dit verzoek stond hij niet alleen met de meeste bereidwilligheid toe, maar hij getroostte zich zelfs de moeite enz.
| |
XXXI.
‘Te Samahani werd de kapitein der infanterie J. door een verdachten hond gebeten. Onmiddellijk is hij naar Batavia vertrokken om zich onder behandeling van dokter Eilerts de Haan te stellen, en hopen we, dat de gevreesde ziekte zich niet zal openbaren.’
Ook dit zou men eene anakoluthie kunnen noemen, want de gecursiveerde woorden zouden alleen in deze volgorde kunnen staan, wanneer deze zin was samengetrokken met een anderen, die voorafgegaan werd door een bijzin, bijv.: Daar hij onmiddellijk naar Batavia is vertrokken, zal hij spoedig onder behandeling van dokter Eilerts de Haan kunnen zijn en hopen we, dat enz. Iets dergelijks staat den schrijvers van zulke zinnen, die in het Duitsch veel voorkomen, maar ook bij ons niet zeldzaam zijn, zeker voor den geest.
De eenvoudigste manier om den bovenstaanden zin te verbeteren, is opheffing van de inversie: en we hopen. Ook kan men dus inlasschen: en dus hopen we. Maar geen dezer manieren brengt afdoende verbetering, want ztnnen van zoo geheel verschillenden inhoud laten de verbinding door middel van en niet toe. Het is dus beter achter stellen een punt te plaatsen en dan te laten volgen: We hebben dus reden om te hopen, enz.
Nog erger is het, wanneer de voorafgaande zin met een bepaling begint, zoodat het werkelijk schijnt, of de volgende er mee is samengetrokken, bijv. ‘Op dienzelfden dag werd mijne arme moeder door eene beroerte getroffen... eerst jaren later hebben de aanvallen zich herhaald, echter minder hevig, en genoot zij lang eene volmaakte gezondheid’ (Rosier Faassen, Mijn leven). Lees: tot dien tijd toe genoot zij een volmaakte gezondheid.
| |
XXXII.
Van anderen aard is de volgende fout: ‘Alles waar hij (Frans Coenen Jr.) zijn aandacht aan schenkt, is aan de ontleding der zielstoestanden en de beschrijving van het milieu’ (‘Holl. Revue’, Febr. 1897 blz. 147). Het meest storend is het gecursiveerde aan;
| |
| |
maar ook wanneer men dit wegdenkt, blijft er iets onbevredigends in den zin. Dit schijnt daaraan te liggen, dat alles op één lijn gesteld wordt met twee dingen: de ontleding en de beschrijving van iets. Weliswaar wordt het begrip alles beperkt door ‘waar hij zijn aandacht aan schenkt’, maar dit is blijkbaar toch niet voldoende. Het zou althans beter klinken, als er stond: Het eenige, waar hij zijn aandacht aan schenkt. Ook zou er kunnen staan: Hij schenkt zijn aandacht aan niets dan aan de ontleding der zielstoestanden en de beschrijving van het milieu. Ongetwijfeld zweeft den schrijvers van zinnen als de aangehaalde deze laatste constructie voor den geest en is de herhaling van aan daaraan toe te schrijven.
| |
XXXIII.
‘Na de eerste gevechten en veldslagen van den Fransch-Duitschen oorlog van 1870-71 bleek, dat tal van verwondingen der Duitschers een hoogst gevaarlijk karakter droegen, waarbij vooral de openingen, waaruit de kogel het lichaam had verlaten, zeer groote afmetingen hadden’. Ook deze zin is niet in orde. Wanneer opening in het meerv. staat, omdat er zooveel openingen ontstaan, als er lichamen doorboord worden, dan moest er ook staan: hoogst gevaarlijke karakters, want elke verwonding heeft zulk een karakter, en verder moest er staan: waaruit de kogels de lichamen hadden verlaten. Dit is echter in strijd met het algemeene gebruik, dat waarschijnlijk daarin zijn grond vindt, dat het meerv. in zulke zinnen in enkele gevallen tot misverstand kan leiden en in andere aanleiding geeft, tot een belachelijke bijgedachte. Het laatste is min of meer het geval bij: ‘In 1816 bracht de overwinning op de Algerijnen de lieren der meeste dichters in beweging’, en nog meer, wanneer er sprake is van lichaamsdeelen, bijv.: zij hadden na het gebruik van die spijs allen pijn in hunne magen, zij verstuikten hunne rechtervoeten enz. Aanleiding tot misverstand geeft: zij hebben hunne huizen moeten verkoopen.
In al zulke gevallen maakt men gebruik van het zoogenoemde distributief enkelvoud. Het laatste gedeelte van den besproken zin moest dus luiden: waarbij vooral de opening, waaruit de kogel het lichaam had verlaten, zeer groot was. De laatste verandering is noodig, omdat men, nu opening in het enkelvoud staat, niet meer van afmetingen kan spreken.
| |
| |
| |
XXXIV.
‘Nu zal niemand, die met de stadswoningen eenigszins op de hoogte is, durven beweren, dat de woningen frisscher zijn, dan de tegenwoordige schoollokalen’ (Schoolbl. 23 Nov. '97).
Hierin zou in de eerste plaats ‘de woningen’ vervangen kunnen worden door zij of die: daardoor zou aan de duidelijkheid niet de minste af breuk worden gedaan en de welluidendheid verhoogd worden. De fout, waarop ik hier echter voornamelijk wilde wijzen, is gelegen in het voorzetsel met. De uitdrukking ‘met iets op de hoogte zijn’ is tegenwoordig zoo gebruikelijk, dat men haast geen voorbeelden, waarin zij in den goeden vorm staat, kan vinden. Ongetwijfeld moet het zijn: van iets op de hoogte. Men denke slechts aan de eigenlijke beteekenis. Een zeeman zal nooit zeggen: toen wij op de hoogte met Gibraltar waren, maar altijd: van Gibraltar. De overgang tot de fig. bet. is duidelijk: wanneer men op de hoogte van een plaats is, leert men haar kennen; vandaar op de hoogte van = bekend met. Zonder twijfel heeft de laatste uitdrukking aanleiding gegeven tot de fout. Dat dit werkelijk het geval is, blijkt daaruit, dat men, zoodra de uitdrukking in een eenigszins afwijkende beteekenis wordt gebruikt, zoodat zij niet aan bekend met herinnert, altijd zegt en schrijft van: hij is niet op de hoogte van zijn tijd, ik zal je er van op de hoogte houden, hij heeft mij op de hoogte van de zaak gebracht. Daarentegen hoort men veelal: ik zal me er mee op de hoogte stellen, door bijgedachte aan: er mee bekend maken.
| |
XXXV.
Vrij algemeen is ook de uitdrukking ter onderzoek, bijv. ‘Dit werkje bevat eene verzameling van dicht- en prozafragmenten, waaraan oefeningen zijn vastgeknoopt, als toetssteen ter onderzoek voor den candidaat, hoe het staat met zijne kennis van spraakkunst, stijlleer enz.’ (‘N. Schoolbl.’).
Daar onderzoek onzijdig is, moet het natuurlijk zijn: ten onderzoek. Ik heb mij afgevraagd, hoe men er toe komt, dit woord, als er te voor staat, vrouwelijk te gebruiken. Het zou kunnen zijn, dat de uitdrukking ter beoordeeling van invloed was geweest; maar daar de beteekenis hiervan nogal afwijkt, geloof ik eer, dat de stadhuisterm ter fine van onderzoek deze fout in de wereld heeft gebracht.
| |
| |
Minder algemeen is de volgende fout: ‘de ambtshalve toegevoegde verdediger bestreed de voorbedachte rade’ (N. v.d. Dag). In de uitdrukking met voorbedachten rade staat raad in den derden naamval met de oude datief-e. Dit heeft aanleiding gegeven tot de misvatting, alsof het woord ook in den eersten naamval rade luidde, in welk geval het vrouwelijk zou zijn, als zaaknaam, uitgaande op e. Het is dus een geval van hypostase of overdracht van den eenen naamv. in den anderen. Waarschijnlijk kwam men er vroeger op dezelfde manier toe, te spreken van ‘de huize Swanenburg’ en derg. naar analogie van de uitdrukking ten huize van. Verschillende andere voorbeelden van dit verschijnsel geeft J. te Winkel in zijn Gramm. Figuren: behalve op de algemeen bekende rechter en linker hand wijst hij ook op middernacht, dat eveneens veelal met te voorkwam, op namen van landen zooals Beieren, Polen, Saksen, Bohemen, Baden en op. Paschen en Pinksteren, welke alle den vorm van den datief plur. vertoonen. Eenvoudige overdracht van den meervoudsvorm in het enkelv. heeft plaats gehad met schoen en teen.
Een derde woord, dat vrouwelijk in plaats van onzijdig gebruikt wordt, is vereischte. Evenals men zegt: het geleerde moet nog eens herhaald worden, de trek naar het verbodene, zoo wordt ook vereischte met het verbonden, bijv.: ‘Onze taalzuiveraars hebben algemeen onder de natie het denkbeeld gevestigd, dat het hoofdvereischte (ten opzichte van de spelling) was, naar de eens vastgestelde wetten eenparig te spellen’ (Halbertsma). ‘Prof. Josephus Jitta sprak over ‘De voornaamste waarborgen voor het publiek, welke, bij de oprichting van naamlooze vennootschappen, door de wet zouden kunnen worden voorgeschreven ter vervanging van het vereischte der koninklijke goedkeuring.’ Dit is dus volkomen in den haak; maar nu hoort men ook dagelijks spreken van een eerste vereischte en leest bijv.: ‘Het was een dringende vereischte, de verdediging goed in orde te houden.’ Zoodra dus het lidw. van onbep. voorafgaat, denkt men er niet aan, dat men met een verbogen deelw. te doen heeft, dat, als zaaknaam gebruikt, onzijdig moet zijn. Te verklaren is dit verschijnsel daaruit, dat anders zulke deelw., als abstract zelfst. nw. gebruikt, nooit met een worden verbonden; maar daarmee is het nog niet gerechtvaardigd. Men behoort dus te zeggen: een eerst vereischte, een dringend vereischte, een onvoorwaardelijk vereischte.
C.J. Vierhout.
|
|