Laberlottig,
gemeen, slecht, beroerd. De laberlotten, een troep straatschenders en bekkesnijders te Amsterdam in het laatst der 17e eeuw zeer gevreesd, zouden hun naam ontleend hebben aan zekeren La Berlotte, een barbier, die tot overste der Waalsche troepen des Konings van Spanje opklom, gesneuveld voor Brugge in 1600. Dat zegt men althans; hoewel men aangaande dien barbier-overste niets weet. De waarheid is, dat het woord even als labbekak zijn oorsprong dankt aan labben, waarvan ook labberen.