Noord en Zuid. Jaargang 21
(1898)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina XVIII]
| |
Uit de Verzameling van TACO H. DE BEER.
| |
[pagina XIX]
| |
Nederl. Taal (11¼-12½).Behandel drie van de vier volgende opgaven: | |
I. Bekeering of Bekeerdheid.Wel hem, die zich bekeert en blijft bekeeren. 'k Acht Bekeering hoog, maar houd bekeerdheid voor verdacht. Verklaar dit puntdicht. II. Niet langer mag de struisvogel de ideale Mentor zijn bij het onderzoek der sociale quaestie, niet langer het ‘alles komt terecht’ de hoogste wijsheid. Geef ook hiervan eene duidelijke verklaring. | |
III. Populair.Spreek dingtaal, gij die volkstaal spreken wilt.
Geen kindertaal, zoetvoerig, kwansuis aardig.
De goede grond is deeglijk uitzaad waardig;
Uw suiker-ertjes zijn vergeefs gespild.
Geef eerst eene toelichting hij het cursief gedrukte en daarna eene verklaring van het puntdicht in zijn geheel. | |
IV. (als voren).Hulpbetoon aan eerlijke
en vlijtige armoede.
Uw duizendjarig, Oeconomie Is ver nog - waar het hart, van menschenliefde warm, Als zinspreuk - onbewust de bitterste ironie -, Nog saâm moet binden: eerlijk-vlijtig-arm! I. Om de beteekenis van dit puntdicht duidelijk te doen uitkomen, late men 't volle licht vallen op het verschil in beteekenis tusschen bekeering en bekeerdheid, beide afgeleid van 't zelfde werkwoord bekeeren. Bekeering is het overgaan of doen overgaan tot het ware geloof, tot eene betere en hoogere levensopvatting; bekeerdheid is de toestand van bekeerd zijn; bekeerdheid past in den mond van iemand, die niet zonder eigengerechtigheid beweert, het ‘ware’ geloof deelachtig te zijn. |
|