De witte doelen.
In De Uithangteekens van Van Lennep en Ter Gouw wordt melding gemaakt van de witte Doelen, zooals onze huismoeders het bed noemden, wanneer ze haar kinderen daarheen brachten. ‘En daar lag iets satyrieks in, dat vader wel begreep. Hij toch ging 's avonds ook naar den Doelen, zich met zijn vrienden vermaken, en liet vrouwlief alléén thuis.’ - Ik geloof dat het meer in obscoenen zin moet worden opgevat; althans is dat het geval in de beide volgende plaatsen:
Bloet dat ik een Sy-worm was, en jey een peper-huys, get hoe zou ik spinnen.
En ik zou wel wat aars doen, dat ik 'er tusschen de witte doele hat.
Weg Boer, je oogen worden blauw, je moet mee in de mat.
J. v. Breen, De Klucht van 't Kalf, bl. 13.
Bloet Meysje, wat benje een rechtschaepen Tas;
Ik wou dat ik met jou in de witte Doelen was.
J. v. Breen, De Swarte Minnaers, bl. 12.
Men denke hierbij aan een plaats als de volgende uit Een batement vanden Katmaecker (bij Dr. G. Kalff, Trou moet blycken, bl. 272), waar twee vrouwen zich over haar mans beklagen.
Tsal noch Godt en die werelt verdrieten,
Ons Heer sal dees dronckaerts noch bedroven.
En dees mans, die haer pilen in die vreemde doelen verschieten.
De Witte Doelen schijnt inderdaad bestaan te hebben, wordt ten minste vermeld bij Van Vloten, Kluchtspel, II, bl. 247.
Ter deser materie zey Flora, de dochter van Hortensius van Haerlem, in haer fleur een deftig coopwijf, nu omtrent thien uren geleden, soo als wy 't samen in de Witte Doelen wandelden, discourerende van dese vergaderingen, thegen mijn.
Hilversum.
K. Poll.