Noord en Zuid. Jaargang 20
(1897)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 450]
| |
Hoorndrager, bedrogen echtgenoot.Menig gehuwd edelman nam deel aan de Kruistochten. Twee of drie jaren later kwam hij bij de zijnen terug, overladen met roem, ten blijke zijner dapperheid versierd met een onderscheidingsteeken, dat hij op het hoofd droeg. Dit teeken geleek op twee horens, die gewoonlijk op grond eener onjuiste opvatting en vertolking in de Vulgata van Exod. 34:29, 35: facies cornuta (gehoornd aangezicht); - de Statenvertaling heeft zeer juist: ‘het vel zijns aangezichts glinsterde’; - op 't hoofd van Mozes zijn afgebeeld, omdat bij 't afstijgen van den berg Sinaï, den berg der wetgeving, het aangezicht van den Godsman hoornde (Hebr. karan, van kèren = horen) d.w.z. blonk, glinsterdeGa naar voetnoot1), gelijk de gehoornde of wassende maan (vgl. 2 Kor 3:7). Vergelijkt de Arabier den glans der opgaande zon, hare eerst uitschietende stralen, met de horens van een hert; gezegd onderscheidingsteeken van een of twee glanzige horens verzinbeeldde derhalve ‘glansrijke overwinningskracht’; - een horen toch gold voor een symbool van kracht. Onder gezegde kruisvaarders nu waren er, die bij hunne thuiskomst hun kroost vermeerderd vonden met zoon of dochter, slechts eenige weken oud. Het volk, met het oog op dat vermeerderd gezin en bedoeld onderscheidingsteeken, noemde zulk een gelukkigen (?) vader een horendrager. Moge al het denkbeeld in de classieke oudheid zijn bekend geweest, - Ovidius dichtte reeds: ‘Atque maritorum capiti non cornua desunt’, d.i. En aan der gehuwde mannen hoofd worden de horens niet gemist, en noemden de Romeinen een bedrogen echtgenoot een ‘Vulcanus corneus’ (een gehoornden Vulcanus) de ervaring van menigen kruisvaarder, die zijne gade allesbehalve als eene Penelope terugvond, gaf aan de uitdrukking toch eene historische beteekenis. Deze historische duiding licht tevens de reden toe, waarom er nooit sprake is van ‘hoorndraagsters’, ofschoon deze niet in naam, maar wel degelijk inderdaad, in getale voorkomen in de samenleving. Immers ‘Cornua qui fecit, nee cornua ferre recuset,’ d.i. al wie zijner (in casu, harer) wederhelft een paar flinke horens opzette, beklage zich niet, zoo hij (in casu, zij) ze wederkeerig moet dragen. - Fr. cocu en cornard, hgd. der Hahnrei en Hornträger; eng. cuckold; ital. becco (bok), becco cornuto (gehoornde bok). Ek-en-Wiel, 25 Febr. '97. Jac. Anspach. |
|