Noord en Zuid. Jaargang 20
(1897)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 422]
| |
Welke moet de verhouding zijn van de geschreven taal tot de gesproken taal?Verslag der rede door Prof. Dr. J.H. Gallee gehouden in de jaarlijksche vergadering van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen.
Korten tijd geleden uitte een der grootste Duitsche taalkundigen, Burdach, de klacht: ‘Es hat heute das grammatische Sprachgefühl über das ästhetische gesiegt. Die Schule triumphiert über die Kunst, grammatisches Bewustsein über das gebildete Gehör; Schriftgelehrsamkeit und Schriftrichtigkeit über den lebendigen Laut.’ Ook ten onzent wordt die klacht in verschillenden vorm en van verschillende zijden gehoord. Door tal van jongere schrijvers wordt hier te lande reeds sinds geruimen tijd strijd gevoerd tegen het formeele in de schrijftaal; in den laatsten tijd is men ook op het gebied van het onderwijs begonnen, verzet aan te teekenen tegen de wijze, waarop de taal, meer bepaald de schrijftaal, onderwezen wordt. Die belangstelling in het schrijven en onderwijzen der moedertaal is een verblijdend lee ken en overwaard, om er de aandacht op te vestigen. Het streven, om natuurlijkheid, vrijheid van beweging en een zekere mate van overeenstemming met de spreektaal in de schrijftaal te brengen, is van groot gewicht voor ons taalleven en niet minder voor onze letterkunde. Spr. meende echter reeds de vraag te hooren mompelen: Kan men in dat streven ook te ver gaan; zijn er niet banden, die ons aan het verleden binden, welke men niet uit het oog mag verliezen? Overdrijven de jongeren niet, die, zoo vol vertrouwen op eigen kracht, nieuwe wetten willen stellen, oude banden willen verbreken en zoo eene klove maken tusschen ouderen en jongeren. Moet men zich dan met de alledaagsche spreektaal tevreden stellen en niet streven naar hoogere, fijnere, edele in zijne schrijftaal? De Vries schreef in zijn Inleiding tot het Woordenboek: ‘Vroeger placht men op de volksspraak met minachting neder te | |
[pagina 423]
| |
zien; thans begint men de schrijftaal te miskennen. Toch hebben beide even deugdelijk rechten, maar elk op eigen gebied’ - en elders: ‘Tracht de taal naar haar eigen aanleg te ontwikkelen en te volmaken, haar te zuiveren van de smetten, die haar aankleven, haar vooruit te helpen op den weg der beschaving, haar meer en meer in overeenstemming te brengen met de eischen der kunst’. Dit was, hetgeen hij met zijn woordenboek beoogde. ‘Wij trachten (zoo schrijft hij) de taal in haren aard, haren oorsprong en hare vorming naar den eisch der wetenschap te doen kennen, maar tevens voor de toekomst haren bloei te bevorderen naar de behoeften der kunst. Wij mogen niet nalaten - vervolgt hij - om den lezer opmerkzaam te maken op datgene, wat naar onze beschieden meening, in het waarachtig belang der schrijftaal overweging verdient. Verkeerde spraak, kunstige vormen, onhandig gesmede woorden, plompe barbarismen, slordigheden, onhebbelijkheden en welke ontsiersels niet al meer, komen ongemerkt in zwang en bederven het taalbewustzijn der natie. Is het niet raadzaam, daartegen te waarschuwen, vooral in onze dagen?’ Waar - zegt spreker - een man van de autoriteit en werkkracht als De Vries zoo optrad tegen, wat hij voor slechte taal hield, daar zou men mogen verwachten, de gevolgen van zijn streven in ons taalleven, in onze letterkunde, te kunnen zien. En toch, wat is het geval? Als men tegenwoordig de voornaamste hedendaagsche tijdschriften opslaat, vindt men op bladzijde bij bladzijde woorden en uitdrukkingen, die De Vries voor zijn woordenboek zorgvuldig ter zijde had gesteld, omdat zij in een der bovengenoemde opzichten zondigden.Ga naar eindnoot(1) Wat nu wel de reden mag zijn, dat er zooveel anders is dan men zou verwachten? Waarom breekt, niettegenstaande den sterken drang van schoolsche geleerdheid, gewoonte en gemakzucht, de volkstaal zich baan èn in de letterkundige wereld èn in het onderwijs?Ga naar eindnoot(2) En zoo komt men van zelf tot de hoofdvraag aan het hoofd reeds gesteld. Alvorens die te beantwoorden meende spreker eerst te moeten trachten een voorstelling te geven van wat taal eigenlijk is. Waar de Duitschers thans slechts éen woord voor hebben, nl. Sprache, daarvoor hebben wij twee woorden: spraak en taal. Als | |
[pagina 424]
| |
oudere beteekenis van taal zullen wij wel mogen aannemen ‘onderrichting’, ‘duidelijkmaking’ van spraak, de behandeling van spreken. Tegenover de meening, als zou ‘spraak’ zijn het vermogen om te spreken, en taal datgene wat ontstaat, wanneer men zich van dat vermogen bedient, stelde spreker, dat in taal het meer algemeene te zien is, nl. de geestesuiting, waardoor iemand aan een ander, wien hij iets wil kenbaar maken, zulks mededeelt - waarvoor hij verschillende teekens heeft, als bewegingen van lichaamsdeelen, schriftteekens, geluiden, onverschillig wat, als hij van oordeel is, dat de andere de teekens, die hij hem geeft, verstaat. In het woord taal zien wij niet de enkele mededeeling der gedachte van een persoon, niet enkel het gesprokene van dit oogenblik, maar ook van zooeven, van gisteren en morgen. En het is niet alleen de uiting zelve, maar ook het complex der gedachtenbeelden, die de mensch in zijn geest omdraagt en welke hij aan zijne medemenschen kan mededeelen. Ook bij het schrift omvat het woord taal niet alleen de op zichzelf staande uitdrukking der gedachte, maar de reeks van gedachten van een grooter of kleiner aantal menschen gedurende eene reeks van oogenblikken, die men nu eens grooter, dan weer kleiner neemt. Zoo kan men spreken van de taal van Vondel, de taal der 18e eeuw, enz. zonder hierbij aan een hoorbare taal te denken. De samenhang van het geschreven teeken en de gesproken klank berust geheel op ideeën-associatie. Men houdt zich bij het schrijven echter aan die teekens, ook al maakt het eigen dialect het haast onmogelijk om ze ten naastenbij uit te spreken, zooals voor vele Friezen de sch. Hoe sterk men echter aan die teekens is gehecht, toch kan de spelling gewijzigd worden; de historie onzer eigen taal heeft voorbeelden te over. Zijn die wijzigingen klein, dan hebben zij altijd gereedelijk ingang gevonden; week men sterk af van het heerschende gebruik, dan verzwaarde men voor velen het verstaan, en de verandering vond geen ingang, dan nadat er minstens een geslacht was voorbijgegaan. De spelling echter is een zaak van conventie; met haar te wijzigen, wijzigt men de taal niet. Zij is niet de taal en kan er zelfs geen getrouw beeld van geven. De veranderingen in woordenkeus en woordvorm en syntactisch | |
[pagina 425]
| |
samenstel der in woorden uitgedrukte gedachten zijn het, die onze aandacht in de eerste plaats trekken, waar wij de schrijftaal van verschillende perioden vergelijken. Zij staan in nauw verband met de veranderingen in de spreektaal van den persoon, die schrijft. Alvorens dus over het al dan niet aannemelijke van dergelijke veranderingen te spreken, wilde spreker nagaan, welke de spreektaal is, die in het schrift wordt weergegeven. Heel in den beginne schreef ieder zooals hij zelf het best oordeelde; langzamerhand maakte de individueele taal plaats voor die van voorgangers; men richtte zich naar het voorgeslacht, wat men lang is blijven doen. Werd in onze jeugd niet Van der Palm als zulk een voorbeeld geprezen? En thans worden van verschillende kanten stemmen vernomen, die roepen: Schrijf zooals gij spreekt! Spr. vraagt: ‘is dit geheel mogelijk?’ en behandelt daarna de wijze, waarop de mensch de klanken, die hij voortbrengt, van anderen aanleert, en betoogt hoe wij in die klanken afhankelijk zijn van voorgangers van onze eigen gehoorsorganen en bespreekt daarna uitvoerig de werking van het geheugen op de taal van het individu. Aan enkelen slechts schijnt het gegeven, aan juistheid van gedachte juistheid van uitdrukking op elk gebied te paren. Velen stellen gemakkelijk doch kunnen niet het geschrevene in gesproken rede brengen. Bij anderen ziet men het omgekeerde. Verschillend zijn de invloeden, welke hierbij in het spel zijn; niet enkel is het de oefeningGa naar eindnoot(3). En hiernaast staat nog de groote menigte, die denkt, maar niet nauwkeurig heeft leeren denken en bij wie òf dientengevolge òf door gebrek aan oefening de uitdrukking der gedachte veel te wenschen overlaat. Hieronder vindt men de velen, die het zoogenaamde taalbederf, waartegen De Vries zoo sterk waarschuwde, in de hand werken. Spreker vraagt zich af, wat taalbederf is. Volgens hem noemt de een aldus elke verandering van het bestaande, al wat hem ongewoon schijnt. Volgens een ander van tegenovergestelde meening is taalbederf alles, wat de ontwikkeling van het individueele in de taal tegenhoudt. Door niet zichzelf te zijn, door anders te schrijven dan men spreekt, vervalt men tot valsche beeldspraak en tot alle fouten, die er in de schrijftaal te vinden zijn. Als men echter èn gesproken èn geschreven taal nagaat, zal | |
[pagina 426]
| |
men zien, dat men in de spreektaal, zoowel als in de schrijftaal tal van fouten aantreft, fouten wat het logische der gedachten betreft, onvolledige uitdrukking der gedachten, slechte woordenkeus, smakeloosheid en beeldspraak, gebrekkige zinswending in een bonte afwisseling met de kinderen der gemakzucht, germanismen, gallicismen, enz., fouten dus, die men (als Beets in zijn ‘Verscheidenheden’ zegt) niet alleen aan ‘de boekentaal, die de moedertaal doet ontaarden en vergeten,’ mag toeschrijven. Waar dan de oorzaak te zoeken? Volgens spr. niet in het bestaan van verschil tusschen spreeken schrijftaal, maar bij den spreker zelf. En voor het een en voor het ander is de oorzaak gebrek aan oefening, oefening in denken, zoowel als in spreken en schrijven. Een van deze te ontwikkelen echter - merkte spr. op - is niet voldoende: alle drie moeten in harmonisch verband geoefend worden. Het groote gebrek zit voornamelijk in het verschil van wegen, die de leeraars bij hun studie gevolgd hebben, en velen hebben slechts een deel hunner universiteitsstudie achter den rug en leeren nu aan hun leerlingen, al werkende voor een volgend examen, hetgeen zij veroverd, maar dikwijls niet behoorlijk verwerkt hebben. Voorts vergt de aandacht het verschil van meening omtrent wat het eerste en voornaamste moet worden onderwezen - en dan vraagt spr. zich af: eischt ook niet het litterarisch mooi oefening, evenals het artistieke, zelfs bij den geboren artist? Het ideaal, volstrekt zichzelf te zijn, is een ideaal van UtopiaGa naar eindnoot(4). Bij de vraag: welke onze spreektaal moet zijn, waarop door sommigen wordt beweerd, dat er geen verschil tusschen spreektaal en geschreven taal (dan in compositie, niet in stijl) mag zijn, doet zich als vanzelf deze andere vraag voor: Is er eenheid zelf in de algemeene taal van den beschaafden omgang? Spreekt een en dezelfde persoon altijd dezelfde taal? Een voorname quaestie is het voor den spreker of zijn toehoorder het middel, waardoor hem iets wordt kenbaar gemaakt, verstaat, waartoe wel in de eerste plaats noodig zal zijn, ons in onze uitdrukkingen naar elkander te regelen, waardoor hij eigenaardigheden in de gedachten-uitdrukking, welke hij vermoedt, dat de andere partij niet begrijpt, zooveel mogelijk achterwege laat Hoever de beperking der eigenaardigheden gaan moet, hangt voor een groot deel af van den persoon, tot wien men spreekt, wat niet minder is, als men | |
[pagina 427]
| |
zich schriftelijk uitdrukt. Zoo komt, dat, als in een land de eene of andere streek door handel of politiek een sterk overwicht op de andere krijgt, zulks in de taal eveneens het geval wordt. Het verkeer beslist, en wie het meest belang bij dat verkeer heeft, zal er de meeste zijner individualismen of idiotismen voor opgevenGa naar eindnoot(5). Dit is zoo gegaan met den Fries, den Gelderschman, den Overijselaar, wiens beschaafde taal Hollandsch als basis heeft, maar waarmede elementen uit dialecten zich mengden. Maar wat noemt men Hollandsch, wat Vlaamsch, wat Geldersch of Friesch? Als men ze op den keper beschouwt, dan drukken die woorden Hollandsche of Vlaamsche taal ieder op zichzelf geen eenheden uit. Geen stad van Holland is in haar taal aan de andere gelijk. Zelfs deelen van steden verschillen van taalGa naar eindnoot(6). Die laatste tongvallen hebben op de algemeene spreek- en schrijftaal geen invloed gehad, want over het algemeene schrijven deze sprekers niet, maar zij zijn de uitersten van tal van taalkringen, van den kring der hoogst beschaafden tot dien der minst ontwikkelden. De eene kring werkt op de andere, en zoo is door samenwerking van vele samensprekenden éen taal ontstaan, waarin zooveel speling is, dat men niet van absolute eenheid spreken kan. De invloed van de eene streek op de andere heeft zich ook in de schrijftaal doen gevoelen. Zoo de Zuid-Nederlandsche taal ten tijde der rederijkers, die hunnen invloed in het Noorden deden voelen. De schrijvers dier dagen behoorden tot de hoogere standen, de anderen schreven niet, en voor het volk werd niet geschreven; want de kunst van lezen was niet algemeen. Onze eeuw heeft in deze veel verandering gebracht. Het lezen van tijdschriften en vooral van dagbladen is sterk toegenomen. En door het verkeer èn door de bestaande dialecten vormt zich als van zelf eene tusschen het dialect en het Nederlandsch staande taal, die in verschillende standen eenigzins anders gekleurd zal zijn. Ook het lezen van den bijbel, zooals schoolmeester en predikant dat decreteerden, heeft zijn invloed gehad. In den bijbel, volgens de vertaling der Dordtsche vaderen, vindt men, volgens Heinsius, juist eene taal, die een aantal Vlaamsch-Brabantsche eigenaardigheden vertoont. Ook hier dus weer Zuid-Nederlandsche invloed, die zich de heele schrijftaal door openbaartGa naar eindnoot(7). In onze dagelijksche taal schuwen wij het formeele; van wat zeer deftig of hoogdravend is hebben we een afkeer. Achten wij ons | |
[pagina 428]
| |
in de schrijftaal aan het oude door traditie gebonden, dan krijgen wij een groote kloof tusschen spreek- en schrijftaal, dan voldoet de laatste onmogelijk meer aan de rijke beweging van ons volksleven, dan wordt zij onbruikbaar voor den volkszang in zijn besten vorm, voor het lied in zijn veelzijdige uiting; de stamgenoot zal haar niet verstaan, tenzij hij haar aangeleerd heeft; want zij is een doode taal geworden, die niet meer in het volksbewustzijn leeft. Daarom is het van zoo groot belang, dat wij haar telkens nieuw leven toevoeren, en dit kunnen wij alleen door haar zooveel mogelijk in overeenstemming te brengen met de beschaafde spreektaal. Met elke jongere generatie wijzigt zich de taal; de ouderen, gewoon aan datgene, waarmede zij zijn opgegroeid, gaan daarmede niet zoo gemakkelijk mee. Dit komt het sterkst uit op het gebied van het ‘letterkundig schoon’. Het schoone wordt allengs formeel, totdat de afstand tusschen het formeele en reeële te groot wordt. De jonge zelfstandige geest komt hiertegen op, en hoe krachtiger de geest van verzet, des te sterker zal bij hem de schaal naar het andere uiterste overslaan en eerst allengs het punt een rust vinden. Hoe grooter de veranderingen in het samenleven der menschen in het wereldverkeer zijn, hoe meer de taal zal veranderen. Zoo kunnen er dus bij de geschillen over de verhouding van spreektaal en schrijftaal verschillende oorzaken in het spel zijn. Niet alleen hier is wijziging waar te nemen, ook in Duitschland willen ‘neue Stürmer und Dränger’ de spreek- en schrijftaal meer met elkaar in overeenstemming gebracht zien. De noodzakelijkheid van taalwijziging vloeit voort uit het leven. Dit is echter een verschijnsel, door alle eeuwen heen waargenomen, waarin juist ook de paal te vinden is, die een perk stelt voor hen, die verder willen gaan dan de meesten, die het individueele of de taal van enkele kringen in de plaats van de algemeene willen stellen. Wij moeten echter niet uit het oog verliezen, wat De Vries zegt nl,: de schrijftaal is een kunstgewrocht van den menschelijken geest. Het is dan ook niet de taal van het lagere volk, die in onze geschriften de overheerschende wordt; in de meest gekruischte uiting van den geest wenschen wij aan te treffen de taal van de aristocratie des geestes, eene aristocratie, die niet aan geboorte of stand is gebonden, maar die hare kracht ontleent aan beschaving, fijnheid van gemoed en ontwikkeling van het verstand. |
|