Praten over koetjes en kalfjes,
babbelen over alledaagsche, onbeduidende zaken. Ontleend aan Spr. Jezus Sirach XXXVIII: 25, 6, waar de Alexandrijnsche spreukschrijver laag valt op de nuttige kundigheden en werkzaamheden van den landbouw; hetgeen tot den geleerdheidstrots zijner dagen behoorde; daartegenover verheft hij de wijsheid der Schriftgeleerden boven alles; zie vs. 41.