ken. Alleen bij het causatief hulpw.w. laten hebben we dus met een geb. wijs te doen.
Als omschreven vormen der geb, wijs treffen we verder aan:
zullen: Gij zult niet stelen! Hij zal hier blijven!
moeten: Gij moet hier komen. Gij moet beleefd zijn.
mogen en kunnen: Gij moogt niet spelen; gij kunt thuis blijven.
hebben: Gij hebt te zwijgen en te gehoorzamen.
Eene versterking van de geb. wijs wordt door bijwoorden, als dadelijk, onmiddellijk, noodzakelijk en dergelijke toevoegingen verkregen, of door zullen en moeten beide tegelijk te gebruiken, als: Gij zult en moet doen, wat u gezegd is.
Eene verzwakking verkrijgt men door toevoeging van uitdrukkingen, als: wees zoo goed, heb de goedheid, gelieve en andere.
Door de nauwe betrekking tusschen geb. en aanv. wijs is het te begrijpen, dat de overige ontbrekende vormen der eerste in de laatste gezocht moeten worden. Dit ziet men vooral, als men een geb. zin in den lijdenden vorm wil omzetten. Ja, men beweert zelfs, dat de geb. wijs bij omzetting altijd aanv. wijs wordt.
De zin: breng dat boek weg! wordt bij omzetting: dat boek worde door u weggebracht. De geb. verandert dus in eene aanv. wijs. Gebruiken wij in den actieven zin een meerv. voorwerp, b.v. breng die boeken weg! dan moeten wij bij de omzetting voorzichtig zijn. Immers: die boeken worden door u weggebracht, zou ook de omzetting kunnen zijn van de aant. wijs: Gij brengt die boeken weg. Ter onderscheiding plaatsen we dan een uitroepteeken achter dien zin, of zeggen: dat die boeken door u weggebracht worden.
Hoe komt het toch, dat die geb. wijs niet kan blijven in den lijd. vorm? Het antwoord op die vraag zegt ons tevens, in welk geval de geb. wijs ook in den lijd. vorm geb. wijs blijft of blijven kan.
We zeiden boven, dat de geb. wijs alleen in den 2en persoon voorkomt. In: haal dat boek! is het onderw. 2e persoon. Maar zetten wij den zin om, dan verliezen wij dien 2en pers. als onderw. en dit komt nu in den 3en persoon te staan: dat boek worde gehaald!
Door dit verlies moesten wij ook de geb. wijs verliezen, die geen 3en persoon heeft, en wij nemen onze toevlucht tot de aanv., die in alle personen voorkomt. Daar nu het voorwerp in den actieven geb. zin bijna altijd in den 3en persoon staat, zoo zullen wij bij de omzetting ook bijna altijd van de geb. in de aanv. wijs vervallen.