Noord en Zuid. Jaargang 19
(1896)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de verdeeling der werkwoorden naar hunne beteekenis en den dienst, dien ze in den zin verrichten.De practijk leert ons, dat de mensch daar, waar het noodig is, verdeelt en generaliseert. Een klein kind noemt elk gebouw een huis, totdat het onderscheid ziet tusschen de woning, waarin het is gehuisvest, en een kerk, een school, een fabriek enz. Het leert die namen van zijn omgeving, zooals het woord huis zijn eigendom is geworden. Als het voortgaat zich te ontwikkelen, wordt het met den naam gebouw vertrouwd, den naam, die al deze dingen omvat. Zoo hebben van de zich ontwikkelende menschen verschillende dingen eerst hunnen naam bijv. van hond, boom, water, enz. ontvangen, om later òf onder den naam dieren, planten, wateren gegroepeerd, òf respectievelijk verdeeld te worden in herdershonden, bulhonden, - vruchtboomen, woudboomen, - beek, rivier, meer enz. De behoefte bestond, en men voldeed daaraan, om òf te onderscheiden, wat in 't oog vallend verschillend was, òf samen te vatten, wat veel overeenkomst vertoonde. Intusschen, voor verschillende menschen is de behoefte, in bepaalde gevallen te onderscheiden en te groepeeren, zeer verschillend. De timmerman maakt onderscheid tusschen zijne dril- en centerboor; tusschen zijne rij-, blok- en gerfschaaf; tusschen zijne schrob-, span-, trek- en schulp- of fourneerzaag. Een visscher kent de namen er niet van: hij heeft genoeg aan den enkelen naam van schaaf, zaag of boor. De schipper gebruikt telkens den naam der verschillende zeilen, raas en touwen, terwijl de boer geen onderscheid kent tusschen fokke- en bezaansmast. Wil men met eenig vak door en door vertrouwd worden, dan dient men te beginnen met de dingen en hunne benamingen te leeren onderscheiden, om te kunnen begrijpen, wat men er van hoort of leest; men is verplicht, zich op de hoogte te stellen van het gebruik der dingen en eindelijk moet men leeren ze zelf zoo gemakkelijk en nuttig mogelijk aan te wenden. Zooals de practijk voorgegaan is, zoo volgen de kunsten en wetenschappen. In de plantenkunde bijv. is men, om degelijke, blijvende kennis te verwerven en te kunnen overdragen een geheel stelsel van groepeeringen en verdeelingen gaan maken. Er zijn zelfs van ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schillenden kant verschillende stelsels aangeprezen, die het een boven het andere voordeel beloofden bij 't overzien der studiestof. Men moge kiezen, welken men wil, er moet gekozen worden. Maar welk stelsel van verdeeling of groepeering men vorme, men zal het doen naar belangrijke kenmerken der dingen. In de plantenkunde is de bloeiwijze of de manier van voortplanting de grondslag der klassificeering en de onderverdeelingen geschieden naar andere kenmerken, doch men zal zeker nooit het aantal der bladeren, de meerdere of mindere hoogte, de meerdere of mindere dikte der planten als grondslag van de verdeeling aannemen. In de spraakkunst, waarin de duizenden woorden met hunne beteekenis en hunnen dienst, hunne verbuiging en vervoeging de voorwerpen der beschouwing zijn, zijn de groepeeringen even talrijk als noodzakelijk. Het is een vak van studie, waarvan men heldere en bewaarbare kennis verwerft door scheiding en samenvoeging, zooals van elk ander vak. Men moet beginnen met de eenvoudigste en toch belangrijkste kenmerken der woorden, hunne beteekenis en hunnen dienst, als basis der verdeeling te nemen, om later onderverdeelingen te maken naar de behoefte. Maar men verdeelt slechts met het oog op het doel: noodige en nuttige of belangrijke kennis. Niemand zal de woorden in de spraakkunst verdeelen naar het aantal letters, waaruit zij bestaan; niemand, behalve de woordenboekschrijvers, verdeelt ze naar de beginletters; wie denkt er aan alle woorden te groepeeren naar de eindletters? De verdeeling der ww. naar hunne beteekenis en den dienst, dien ze doen, in onze spraakkunsten, gaf aanleiding tot bovenstaande redeneering als inleiding tot een voorstel van wijziging dier verdeeling. De verdeeling wordt daardoor m.i. logischer, terwijl er geen nieuwe terminologie noodig is. In de spraakkunsten, die een 25 à 30 jaar geleden in gebruik waren, stond zonder meer: De ww. worden verdeeld in: Overgankelijke, onovergankelijke, wederkeerende, onpersoonlijke, hulpww. en zelfst. ww. Deze verdeeling is geheel foutief. Men kan dit niet duidelijker doen inzien dan door er een parodie op te geven: Men verdeelt de bewoners van eene stad in lange, welgestelde, welwillende, vernuftige, krijgshaftige en gierige menschen. In de eerste uitgaven van TerweyGa naar voetnoot1) (nog in den 6en druk, 1885) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kwam iets dergelijks voor. In den 7en druk heeft de heer Terwey het bewijs gegeven van zijn overtuiging, dat er iets aan haperde. Na de verdeeling der ww., ingeleid door de opmerking, dat deze naar verschillende kenmerken plaats heeft, poogt de schrijver de verdeeling logischer te doen schijnen, door de werkw. op de volgende wijze te groepeeren, eene groepeering, die in den 10en druk, 1895/96, uitgegeven onder toezicht van wijlen C. Honigh, voorafgaat:
Naar mijne meening zijn op deze verdeeling de volgende aanmerkingen te maken: 1o. Er blijkt niet uit, dat de koppelww. ook persoonlijk zijn. (Ik wil zwijgen van de onpersoonlijkheid of niet-onpersoonlijkheid der hulpww. Hebben, zijn en zullen zijn te zeer vormwoorden geworden om ze in dit geval niet buiten rekening te laten. Er zou evenwel wel iets voor het niet-onpersoonlijke der hulpww. van wijze en zeker veel voor het, nu eens onpersoonlijke en dan weer niet-onpersoonlijke van het ww. worden te zeggen zijnGa naar voetnoot2). 2o. De wederkeerende ww. zijn naar de groepeering noch overg., noch onoverg. en toch kunnen ze volgens Terwey een lijdend voorwerp bij zich hebben.
En is deze verdeeling niet te ingewikkeld naar verhouding van het voordeel? Als er van voordeel sprake is! Ik zie er alleen een poging in om eene niet-bevredigende voorstelling der zaken goed te maken of anders een stelsel van verdeeling en onderverdeeling, dat den schijn aanneemt een afgerond geheel te zijn. Waarom ééne verdeeling? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als we de bewoners van een stad groepeeren, doen we dat naar één bepaald kenmerk, bijv. naar hun meerdere of mindere welvaart. Wij krijgen dan arme, minder arme, welvarende, welgestelde, rijke en schatrijke burgers. Als we op de ontwikkeling van hun verstand letten, zullen we ze verdeelen in domme, onverstandige en verstandige, terwijl we nog bijw. van graad hebben om de nuances aan te wijzen. We herhalen dus de verdeeling. Als we dit doen bij de ww., moeten we wel 5 maal verdeelen, natuurlijk telkens naar een bepaald kenmerk. De verdeeling is gemakkelijk te begrijpen en we hebben er bijna geen nieuwe terminologie bij noodig. Wij verdeelen al de ww. vooreerst in transitieve en intransitieve, al naar gelang ze een lijd. voorwerp wèl of niet bij zich hebben. Een tweede verdeeling van al de ww. geschiedt naar het kenmerk: Is er bij het ww. een lijd. of belangh. (meew.) voorw. van denzelfden persoon als het onderw.? Zoo ja, dan noemt men ze wederkeerend; zoo neen, dan zijn ze niet-wederkeerend. Is het onderwerp van eenig werkw. een persoon (in spraakkunstigen zin opgevat), dan is het ww. persoonlijk; in elk ander geval is het onpersoonlijk. Dient een ww. om een ander ww. te helpen in het vormen van tijden, wijzen of den lijdenden vorm, dan heet het hulpww.; anders een niet-hulpww. Het werkw., dat een naamwoordelijk gezegde aan een onderwerp koppelt, is een koppelww.; alle andere zijn niet-koppelww. Bij de taalkundige ontleding, dat is bij de determineering der woorden, behoorde het ww., indien het niet te onpraktisch ware, aan al de bepalingen getoetst te worden. In den zin ‘Ik acht hem een zwak man’ is ‘acht’ op de volgende wijs te benoemen: Acht. - Overgankelijk, niet-wederkeerend, persoonlijk, niet-hulpwerkwoord, niet-koppelwerkwoord. Het zou zeker niet nutteloos zijn, eene enkele maal van den leerling te eischen deze methode te volgen, om hem telkens de wijze van verdeeling te herinneren, maar op den duur zal men zich tevreden kunnen stellen met de opgave van datgene, wat als positief in het werkwoord beschouwd mag worden, vooral daar, waar het werkw. zelden of nooit in het tegenovergesteld geval aangetroffen wordt. Acht is bijv. nooit koppel- of hulpwerkwoord. Alkmaar. E.M. van Soest. |
|