Noord en Zuid. Jaargang 19
(1896)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 419]
| |
Verklaring van uitdrukkingen.Fiasco maken.Een klein gedichtje voorkomende bij Six van Chandelier (1620-1695Ga naar voetnoot1)) gaf mij aanleiding, om deze nog niet op bevredigende wijze verklaarde uitdrukking eens nader te onderzoeken. Den uitslag van dit onderzoek wensch ik hier mede te deelen; hij is, naar het mij voorkomt, belangrijk genoeg om bekend gemaakt te worden en kan, zoo ik er al niet in geslaagd ben alle moeilijkheden uit den weg te ruimen, misschien anderen aanleiding geven om op hunne beurt de aandacht op deze uitdrukking te vestigen, waardoor, naar ik hoop, eens alle bezwaren kunnen worden opgeheven en wij te eeniger tijd ons mogen verheugen in eene heldere, juiste verklaring van deze tot nu toe zoo raadselachtige zegswijze. Vooraf wil ik er even aan herinneren, wat alzoo aangaande den oorsprong van fiasco maken of lijden is geopperd. Men weet dat fiasco in het Italiaansch flesch beteekent; dit heeft sommigen ertoe gebracht de uitdrukking in verband te brengen met den achteruitgang der Italiaansche glasfabrieken. Zoo lezen wij, om één enkele te noemen, in Woordenschat, onder redactie van Taco. H. de Beer en Dr. E. Laurillard, bl. 292. ‘In de 16e eeuw bloeide de glasfabrikatie in Italie, maar kreeg onder Lodewijk XIV door Colbert († 1683) een zoo sterke mededinging, dat menige Italiaansche fabriek, die vroeger fijnere zaken vervaardigde, zich aan 't flesschen maken zette. Nu zou de spreekwijs de beteekenis verkregen hebben van achteruitgaan, in verval geraken, enz.’Ga naar voetnoot2) Onze naburen zijn lang zoo slim niet als wij; zij toch hebben er nog niets op gevonden. Littré (II, 1662) zegt: l'origine de la locution et le sens primitif ne sont indiqués nulle part; en Hatzfeld: ‘la loc. ital. far fiasco vient, paraît-il, de l'argot der verriers de Venise.’ Borchardt waagt zich al evenmin aan eene verklaring en zegt niets anders dan: ‘aus dem ital. far fiasco, dessen Ursprung freilich rätselhaft iet. Tommaseo erinnert an die Zerbrechlichkeit der | |
[pagina 420]
| |
Flasche, an die aufgeblasene Gestalt ohne Inhalt u.a. was alles nicht helfen will.’ Men ziet hieruit, dat men nergens tot een bevredigend resultaat gekomen is; ook uit den toon, waarin de verklaring in Woordenschat geschreven is, blijkt dat de Redacteuren er zelf maar half aan gelooven. Laat ons thans zien, of het bovenbedoelde gedichtje van Six van Chandelier eenig licht in deze duisternis kan ontsteken. Het luidt als volgt: Schenk van Italjaanen, aan een Hooghduitschaard.
Dees Duitschaard, aan den dronken Rhyn
Gebooren, stoft hem daagliks wyn,
In flessen, puik, en ongesmeert,
Van Italjaanen werd vereert.
Hy weet niet wat het seggen wil,
Maar elke fles is een pasquil.
Hij, die eenigszins thuis is in de litteratuur der 17de eeuw, gevoelt dadelijk dat we hier een sneldicht voor ons hebben. Bij dat soort gedichten ligt de aardigheid opgesloten in een woordspel: het eene of andere woord kan eene dubbele beteekenis hebben en dus op twee wijzen worden opgevat. In het bovenstaande gedicht van Six ligt dit woordspel opgesloten in het zelfstandig naamwoord fles (ital. fiasco), en daar hier sprake is van een Italiaan, mogen wij gerust de gevolgtrekking maken, dat in de 17de eeuw het ltaliaansche fiasco de dubbele beteekenis moet gehad hebben van flesch en pasquil, d.i. lasterschrift, smaadschrift, hetgeen Six v. Chandelier goed kan weten, daar hij langen tijd in Italië heeft vertoefd. Eene welkome bevestiging van dit vermoeden vinden wij in hetgeen staat opgeteekend in het woordenboek van Scarabelli, die o.a. citeert de uitdrukking appiccare o attaccare il fiasco (eigenlijk een flesch uithangen, van een kroeghouder gezegd) in de beteekenis van het lat. improbrum alicui impingere, dat nader wordt verklaard als: dire astutamente alcun motto contro a chi che sia, per torgli credito e riputazione, dus een lasterschrift tegen iemand, wie ook, om hem zijn crediet en goeden naam te ontnemen. In de middeleeuwen en ook later was het aanplakken van dergelijke lasterschriften of schotschriften zeer gewoon. Karel V vaardigde er wegens het misbruik, dat er van gemaakt werd, een plakkaat tegen uit. Daar men niet alleen geschriften aanplakte om iemand te lasteren, hem onrechtmatig een klad aan te wrijven, maar ook om te velde te trekken tegen een bestaand onrecht of een misbruik, kreeg | |
[pagina 421]
| |
appiccare il fiasco ook de beteekenis van den strijd tegen iets beginnen, de kat de bel aanbinden. Littré zegt ten minste: ‘l'italien ne paraît pas avoir fare fiasco: du moins on ne trouve dans la Crusca que appiccare il fiasco, attacher le grelot.’ Zoo zou men van Luther, toen hij zijne stelling tegen den aflaathandel aanplakte aan de hoofdkerk te Wittenberg, kunnen beweren, dat hij door de handelingen van Tetzel af te keuren, de kat de bel aanbond. Het Italiaansche fiasco heeft dus naast de beteekenis flesch, ook die gehad van lasterschrift, pasquil; het sneldicht van Six zegt dit duidelijk. Daarna kreeg het ook de beteekenis van afkeuring, bespotting (zie Littré), in welken zin wij het thans nog kennen in de aan het hoofd van dit artikel geplaatste zegswijze. Het is hier dus mede gegaan als met pasquil, dat thans niet uitsluitend gebezigd wordt in den zin van schotschrift, doch ook in dien van eene dwaasheid, iets afkeurenswaardigs. Het omgekeerde nemen wij waar bij laster, dat oorspronkelijk in zijne intransitieve beteekenis gebezigd werd in den zin van iets, dat af te keuren is (van ohd. lahan, gispen), doch thans in zijne transitieve opvatting den zin heeft van eene onverdiende op iemand geworpen blaam (Mnl. Wdb. IV. Kol. 105). Mogen wij derhalve aan fiasco de beteekenis toekennen van afkeuring, dan is de uitdrukking fiasco maken of lijden duidelijk. Zij wil dan zeggen: afkeuring veroorzaken of ondergaan, dus niet de goedkeuring wegdragen, zich aan bespotting blootstellen, niet slagen in zijne pogingen, échec lijden. Vraagt iemand ten slotte, maar hoe heeft het italiaansche fiasco de beteekenis gekregen van pasquil, dan zou ik hierop geen alleszins bevredigend antwoord kunnen geven, wèl eene gissing. Ik stel me voor, dat iemand, die aan den drank verslaafd was, eene flesch aan zijn deur werd gebonden, ter beschimping van zijne liederlijkheid. Zoo kon bij overdracht fiasco de beteekenis krijgen van pasquil (beschimping, bespotting), evenals wij thans kunnen spreken van het kruis voor het Christendom, de halve maan voor het Mohammedanisme, de Nederlandsche leeuw voor Nederland, enz. Voor de gewoonte om iemand op eene dergelijke wijze te beschimpen, denke men aan het 17 de eeuwsche gebruik van het plaatsen van een strooman op het dak van een niet al te eerbaar meisje, of aan het bevestigen van een dorren paal aan de deur der woning eener lastige oude vrijsterGa naar voetnoot1). | |
[pagina 422]
| |
Flesschentrekker.Naar aanleiding van mijn artikel over fiasco maken wil ik eene poging wagen, om ook dit nog altijd raadselachtige woord te verklaren. Mr. C. Bake heeft in den Navorscher, 1893, bl. 697 reeds gewezen op de Vlaamsche uitdrukking iemand op flesschen trekken, d.i. bedriegen en citeert daarbij twee plaatsen, één ontleend aan het Tijdschrift Volkskunde (redactie Pol de Mont en Aug. Gittée) dl. VI, bl. 52. ‘Die vervloekte pekdraad heeft mij wederom op flesschen getrokken’ peinsde hij - en één ontleend aan een verhaal van Gustaaf Segers, voorkomende in den Tijdspiegel (1893, II 353). ‘Men heeft u op stoopkens (= kruiken) getrokken.’ In den Navorscher van 1894, bl. 224 deelt de heer C.L. Vinck het volgende mede: ‘In Vlaanderen en Zeeuwsch-Vlaanderen, waar bier de volksdrank is, bestaat bij de herbergiers de gewoonte, om het laatste gedeelte van het vat, dat minder geschikt is om den bezoeker voor te zetten, door de kraan in flesschen te laten loopen en door bijvoeging van suiker en gerst weer drinkbaar te maken. Dit werk noemt hij op flesschen trekken. Wordt het vat op flesschen getrokken, dan is dit een bewijs, dat er niet veel meer te halen is. Het volk heeft overeenkomst gezien tusschen zoo'n vat en een man, die steeds meer en meer in zijn zaken achteruitgaat. Van zoo iemand zegt men dan ook: hij gaat op de flesch. Is de kogel door de kerk, m.a.w. heeft hij alles verloren, dan zegt de volkstaal: hij is op de flesch. De flesschentrekker (eigenl. bet.), die van het vat op die wijze nog haalt, wat hij kan, heeft in het oog van het volk veel overeenkomst met uitzuigers, woekeraars, bedriegers. Een flesschentrekker (fig. bet.) is dus iemand, die op listige, slimme wijze van anderen wat weet te halen.’ De heer A. Langerveld te 's-Gravenhage is het met deze verklaring niet eens, en meent dat een flesschentrekker ‘iemand is, die eene fijne flesch drinkt van eens andermans geld, die bij Mijntje en Trijntje verteert, wat hij door list en bedrog verkregen heeft’ (Nav. 1893, bl. 224). Op bl. 363 van genoemd tijdschrift komt Mr. L. Stevens de meening van den Heer Vinck bevestigen, terwijl in de Schoonhovensche Courant van 14 April 1894 de heer A.M.J. Moussault de voorkeur geeft aan de verklaring van den heer Langerveld, doch zelf den oorsprong der uitdrukking toeschrijft ‘aan de gewoonte der zeelieden om bij schipbreuk eene flesch in zee te wer- | |
[pagina 423]
| |
pen met een afscheidsgroet aan magen en vrienden.’ Deze meening is door de heeren Vinck, en J.E.K. van Wijnen in het nummer van 25 April weder bestreden In dat zelfde blad was (21 April) nog eene geheel andere verklaring gegeven. De schrijver zoekt den oorsprong in de zoogenaamde rollebollen: boven een tafeltje met opgestelde kegels hing eene flesch aan een touwtje, zoodanig dat zij de kegels raken kon, die flesch trok men naar zich toe en liet haar dan los, bij welken teruggang zij geen der kegels mocht omverwerpen. De overeenkomst van dit gilde van markt of kermisschuimers (flesschentrekkers, enz.), en het gilde van de beruchte kaartspelers en oplichters, die thans niet het platteland, maar juist de groote steden tot hunne operaties hebben gekozen, en zoodoende zoovele plattelandsbewoners er in laten loopen (z.g. flesschentrekkers) duidt, dunkt mij, zich zelve aan, - beide is het om je beurs te doen, beide om te speculeeren op de hebzucht van het domme publiek; beide, die door lokaas op veel gewin, hunne slachtoffers met groot verlies beschaamd laten aftrekken. - Tegen deze verklaring heeft de heer Van Wijnen terecht vele bezwaren, die tot de conclusie leiden, dat ook zij moet worden verworpen. Eindelijk ziet de heer Jac. A. (Nav. 1894, bl. 128 en 369) in flesschentrekker eene verbastering van een eng. flashtraveller, een vermoeden, dat wij alleen terwille van de volledigheid onzer opgave van gissingen mededeelen. De verklaring, welke het waarschijnlijkst lijkt, nl. die van den heer Vinck, is op de keper beschouwd onjuist, daar zij berust op het verkeerde denkbeeld, dat het op flesschen trekken van het bier bewijst, dat dit niet meer deugt. Dit is geheel verkeerd. In Belgisch Vlaanderen tenminste zijn de tonnen zoo gauw afgetapt, dat het bier niet slecht wordt door liggen. Alleen als het bier reeds van het begin af niet goed genoeg is, wordt het op flesschen getrokken, doch dan moet het, op het oogenblik dat zulks geschiedt nog drinkbaar wezen. Van weer drinkbaar maken is dus geen sprake, want dat kan alleen door versnijden, en daartoe is een gewoon herbergier te lande niet in staat, en in de stad doet men het niet omdat men te dicht bij den brouwer woont, die het vat moet terugnemen. Daarentegen worden buiten en in welbekende uitspanningen rondom de steden de tonnen alle op flesschen getrokken, zoo gauw ze van den brouwer komen, en het bier dus nog versch en goed is. Dan doet men in de flesschen niet suiker en gerst, maar rijst en | |
[pagina 424]
| |
suiker; die flesschen liggen eenige maanden, dan is het bier gewoonlijk lekker, doch soms gaat het ‘rekken’, dat is het wordt stroopachtig, en dan deugt het niet. Het doel is dus niet: weer goed maken, maar beter maken. Bij dat alles komt nog, dat men gewoonlijk zegt aftrekken en niet op flesschen trekken. Wel kent men het in overdrachtelijken zin te Antwerpen en te Brussel, terwijl de uitdrukking op de flesch zijn geheel België door onbekend isGa naar voetnoot1). Schuermans alleen vermeldt deze laatste uitdrukking, doch zegt (bl. 127): op de flesch zijn bet. te Roermond: bedorven zijn, in staat van faillit zijn’ Dus ook hij kent geene plaats in Zuid-Nederland, waar zij gebruikt wordt. Met Mr. C. Bake geloof ik, dat het znw. flesschentrekker zijn oorsprong moet vinden in de uitdrukking iemand op flesschen trekken d.i. bedriegen. In de woordenboeken van Schuermans, Tuerlinckx en Rutten vinden wij haar vermeld. Schuermans, Algemeen Vlaamsch Idioticon, bl. 127 zegt: iemand op flesschen trekken bet. iemand bedotten of voor den aap houden en vandaar op flesschentrekkerij (Br Antw. Limb. en in 't Noorden). J.F. Tuerlinckx, Bijdrage tot een Hagelandsch Idioticon, bl. 635 citeert: oĕp fläss(ch)e trekke, oĕp stupkes trekke, eigenlijk (drank) van een vat op flesschen, op stoopkens doen; fig.: heimelijk voor den gek houden, terwijl wij bij Aug. Rutten, Bijdrage tot een Haspengouwsch Idioticon bl. 67, lezen: iem op flesschen trekken, voor den aap houden. Eindelijk zij nog gewezen op Am. Joos, Schatten uit de Volkstaal, bl. 72: ‘bedriegen, op flesschen (of stoopen) trekken.’ Hoe nu deze uitdrukking te verklaren? Wij zagen boven dat fiasco eigenlijk flesch beteekent, en daarna ook pasquil, bespotting. Houdt men nu in het oog, dat in het Vlaamsch vele woorden letterlijk uit het Fransch vertaald zijn, dan mogen wij aannemen, dat trekken in flesschentrekken beantwoordt aan een fr. tirer, dat tappen kan beteekenen. Evenals wij nu dit werkwoord tappen bezigen in den zin van verkoopen, debiteeren, vgl. uien tappen, moppen tappen, eene hatelijkheid tappen, zoo kan ook trekken in het Vlaamsch in deze uitdrukking die beteekenis hebben gehad. Schuermans deelt dan ook mede, dat trekken den zin heeft van verkoopen in de uitdrukking lapken trekken, vodden verkoopen; lapkentrekker, die vodden koopt of verkoopt. | |
[pagina 425]
| |
Fiasco moest natuurlijk vertaald worden door flesch, zoodat de geheele samenstellingGa naar voetnoot1) dan moet beduiden iemand die bespottingen debiteert, een ander bespot, beetneemt, en dit toegepast op den handel bedriegt, er in laat loopen. | |
Op de flesch zijn.Deze uitdrukking sluit zich weer onmiddellijk aan bij den flesschentrekker. We zagen dat de Vlamingen dit woord gebruiken in den zin van bedrieger, oorspr. bespottingmaker. Nu is het merkwaardig, dat zij niet zeggen iemand flesschen trekken, doch iemand op flesschen trekkenGa naar voetnoot2). Dit kan eene Vlaamsche eigenaardigheid zijn, zooals waarschijnlijk wordt gemaakt door de uitdr. karottentrekker (Tuerlinckx, 305), waarnaast men in het Hagelandsch ook zegt ‘iemand op karot trekken’ en ‘iemand op katoen trekken’, beide in de beteekenis van foppen, beetnemen. Daar nu een flesschentrekker eigenlijk, volgens de boven gegeven verklaring, wil zeggen iemand die bespottingen debiteert, anderen fiasco's doet lijden, ondergaat dan hij, die ‘op flesschen getrokken’ wordt, de bespotting (= fiasco), lijdt hij dus fiasco, dat is in den handel gaat hij failliet. De uitdr. op de flesch zijn (vgl. voor het enkelv. flesch, de uitdr. op karot trekken naast karottentrekker) beschouw ik dan als eene elliptische uitdr. voor op de flesch getrokken zijn (dus het passief van iemand op de flesch trekken, fiasco doen lijden), d.i. fiasco lijden. Ten slotte wensch ik nog te zeggen, dat ik geenszins meen, de ware verklaring gevonden te hebben: er zijn in deze drie artikelen ook voor mij nog twijfelachtige punten, doch ik zou mij al zeer verheugen, indien het mocht blijken, dat de oplossing der kwestie door deze artikelen iets gemakkelijker is gemaakt, of althans in de goede richting door mij is gezocht. Amsterdam, 1896. F.A. Stoett. |
|