‘Vlack tot schroomen.’
In het vijfde bedrijf, derde tooneel, van Hoofts Geeraerdt van Velzen komen de volgende regels voor:
ghelijck aen 't eyndt der kindtsche jaren,
Een eedle maechdt die in haers jeuchdes bloeyen treedt:
't Gesicht ontfonckt; en 't rypen van 't vernuft ontcleedt
Het vlytighe ghelaet van slechtheyt vlack tot schroomen.
De stal des lichaems, hals en heup begint te vroomen.
Bij vlack tot schroomen teekent P. Leendertz Wzn. (II. 266) aan: schroomvallig.
Bilderdijk zegt (III. 84): Vlak, d.i. open. Tot is voor. Kinderlijke eenvoudigheid brengt vreesachtigheid meê. Schroomen, d.i. bevreesdheid.
Ik kan mij niet herinneren, de uitdrukking vlack tot schroomen, die volgens Leendertz schroomvallig zou moeten beteekenen, meer te hebben aangetroffen. Kiliaan geeft van vlak geene andere beteekenissen op, dan: planus, aequus, aequalis, diductus, dilatatus, explicatus. In de bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandsch Woordenboek, door A.C. Oudemans Sr., vind ik alleen: Vlac = effen (Rijmbijbel vs. 4854). Dat noch in het Uitlegkundig Woordenboek op de werken van P. Kzn. Hooft, uitgegeven door de tweede klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, noch in het Taalkundig Woordenboek op dezelfde werken van Oudemans, hetwelk tot aanvulling en verbetering van het Uitlegkundig Woordenboek strekt, het bij voegelijk naamwoord vlak wordt opgegeven, versterkt m.i. het vermoeden niet, dat de dichterlijke drossaart dit woord in zulk eene gansch bijzondere en ongewone beteekenis gebezigd zou hebben.
Mag ik met alle bescheidenheid hier de gissing opperen, dat ‘vlack tot schroomen’ niet bij elkander behoort, maar dat vlack behoort bij slechtheyt, en tot schroomen evenals van slechtheyt vlack afhangt van ontcleedt?
Hoe is de zin dan? Mij dunkt aldus: Het rijpen van het verstand ontkleedt het vlijtige gelaat (Bilderdijk vertolkt dit door: ‘het wakkere levendige gelaat,’ maar gelaat zal hier wel het uiterlijk voorkomen beteekenen) van ‘vlacke slechtheid’ tot beschroomdheid, tot maagdelijken schroom.