Noord en Zuid. Jaargang 19
(1896)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 303]
| |
Verscheidenheden.Speldegeld.Er worden natuurlijk op de examens tegenwoordig nog heel veel malle dingen gevraagd, maar denkelijk vraagt men tegenwoordig niet meer naar afleiding en beteekenis van pillegift. Frederik de Groote verklaarde: ‘In meinen Staaten kann jeder nach seiner Façon selig werden’, maar studie der Nederlandsche taal zonder ‘pillegift’ sloot den braven onderwijzers den hemel der benoeming. Maar speldegeld, dat ieder begrijpt en verklaart, moet m.i. toch bij velen verwondering gewekt hebben. Een brief spelden bevat er 144 en kost 5 cent en de meeste vrouwen en meisjes schijnen al zeer zelden spelden te koopen, deze voorwerpen komen naar het schijnt op allerlei geheimzinnige wegen in huis en de vraag is gewettigd, hoe kan iemand jaarlijks op zijn (of haar) budget een afzonderlijken post uitttrekken voor... speldegeld d.i. geld om spelden te koopen, nog wel, boven en behalve kleedgeld, waschgeld en hoe de andere gelden heeten, die de dames zoo vriendelijk zijn, uit te geven, om zich mooi te maken! Het is, omdat de spelden, die reeds in 1268 in Frankrijk als mode-artikel in gebruik waren (trouwens de Romeinen hebben ze reeds gekend, zoowel als de bewoners der paalwoningen, zie het praehistorisch museum te Dresden en vooral het museum van Pfahlbauten te Zürich), eertijds eene geheel andere rol speelden dan thans. Ze waren ook van de kostbaarste metalen en vervingen knoopen, banden, haken en koorden, behalve dat, dienden zij tot sieraad. Isabeau de Bavière bestelde in 't einde der 14e eeuw tien duizend vijf honderd spelden te gelijkGa naar voetnoot1); op 25 Jan 1386 werden aan de Koningin van Frankrijk geleverd: 4000 spelden, op 9 Mei 1386 weer 4000 spelden, op 14 Juni 1386 weer 4000 spelden. Bij het huwelijk van Elisabeth, dochter van Henri II in 1559 wordt gelijk de duc de Guise verhaalt, op de rekening een post aangetroffen van 58 livres voor 116,000 spelden | |
[pagina 304]
| |
Aan het einde der 14e eeuw kostten de spelden zes ‘sous parisis’ per duizend; wanneer men dit bedrag en dat van 1559 naar de hedendaagsche waarde van het geld in Nederlandsche guldens overbrengt, dan zal men een bedrag krijgen, dat inderdaad veel te groot is, dan dat dames dit konden kwijten uit de haar (zoo spaarzaam) toebedeelde gelden, bestemd voor alles, wat verder voor het toilet noodig is. d. B. | |
Signet.Uit mijn jeugd herinner ik mij nog vele oude heeren met lage schoenen met schoengespen en met kuitebroeken en kuitgespen, gelijk ze nog lang daarna door de aansprekers (alias: doodenverklikkers of.... kraaien) gedragen werden en zelfs nog eenigen tijd door de predikanten, die het zelfs hard te verantwoorden hadden, als zij op reis een lange broek durfden aantrekken en een hoogen hoed opzetten. Maar lang vooral werd nog het horloge geborgen, in een zakje vóor in de broek, zoodat met de noodige deftigheid het lage vest moest worden opgetrokken, om het horloge over den dikken buik (welgestelde lieden hadden toen heel veel meer dan nu, bijzonder dikke buiken) naar boven te halen aan een korte ketting van veel waarde en groot gewicht, die als voornaamste erfstuk met het horloge van vader op zoon overging. De plaats, waar die ketting aan het oog ontsnapte, vond de eigenaar van het horloge door een drietal voorwerpen van minstens 4 cm. lang en 2 cm. breed, die op den breeden buik bengelden te grijpen, na het onderste deel van het vest naar boven te hebben geslagen, het daaraan bevestigde horloge op te halen. Het eene was een horloge-sleutel en de beide anderen, later cachetten genoemd, heetten bij oude lieden signetten en droegen het ‘wapen’ der familie, gelijk de stamvader in zijne hoedanigheid van lid van een of ander bestuur of bestuurtje, er zich een had laten uitvinden (zie Van Lennep, de Pleegzoon). Dat woord signet is zeer oud en was in Frankrijk in de dertiende eeuw de naam voor een kostbaar voorwerp, dat dames aan hun bidsnoer droegen en dat aldus genoemd werd naar mlat. signacúlum, teeken des kruises (signare beteekende zich kruisen, het kruis maken). | |
[pagina 305]
| |
In den Inventaire de Cleménce de Hongrie, weduwe van Louis le Hutin (1328) wordt o.a. vermeld: ‘Unes paternotres de gestGa naar voetnoot1), à saigneaux d'or, ou il y sainctuer.’ De saigneaux (een woord dat, op allerlei wijzen gespeld, wordt aangetroffen) waren de grootere stukken aan het bidsnoer, die de vaderonzers vertegenwoordigden, ze droegen het teeken des kruises op de onderste zijde en bevatten sainctuer, een klein voorwerp, bestemd om relieken in te bewaren, wat Ducange verklaart met theca reliquiarum. Wat aanvankelijk de grootste ijdelheid deed ontstaan en wat onder den invloed der kerk een teeken van uiterlijke vroomheid en iets heiligs werd, hernam zijne plaats op de kermis der ijdelheid, waar onze brave vaderen afstammelingen van eerzame kooplieden, landbouwers, handelaars in koloniale waren, scheepsbouwmeesters en reeders op hun breeden buik den voorbijganger deden ‘condt ende te weeten,’ dat ze heel voorname lui waren en er een familiewapen op nahielden. Ze durfden zich niet ‘van adel’ noemen, maar lieten zich op dat dingetje op hun ‘signet’ wel wat voorstaan en al scholden ze even als Kegge op de ‘groote hansen en voorname heeren,’ ze wilden toch heel graag een ‘wapen’ hebben, op hun koets, als ze er een hadden, maar andere op hun signetten, ‘die daar bengelden op hun buik, gelijk een volgezogen bloedzuiger,’ die hun echter het kwade sap der ijdelheid niet had kunnen uitzuigen. d. B. | |
Tabouret.Het woord tabouret is zoo algemeen bij ons in gebruik, dat men zich zou gaan verbeelden, dat het Nederlandsch was, zoo niet de ou en de verkleinings-uitgang -et ons het tegendeel bewezen. Het is uit Perzië over Frankrijk tot ons gekomen, gelijk de taalgeleerden ons zeggen: pers. tambûr (zeker muziekinstrument) ging over in fr. tambour ofr. ook tabour, vanwaar het verkleinwoord tabouret, gelijk van het eerste tambourin. Hoezeer een woord van beteekenis kan veranderen, bewijst wel dit woord, dat aanvankelijk blijkbaar beteekent een klein muziekinstrument. | |
[pagina 306]
| |
Uit de werken van twee Fransche schrijvers uit de 15e eeuw blijkt, dat tabouret en tabourin vroeger de naam was voor een speldekussen, dat toen naar fr. épingle ook épinglier heette, thans verouderd en vervangen door het woord pélote, dat in de 16e eeuw de naam was voor het speldekussen, dat de dames in den zak of aan hun gordelriem (ceinture of demi-ceint) droegen. Olivier de La Marche spreekt in le parement et triumphe des dames ch. X: Ung tabourin, qu'on dit ung espinglier
en Guillaume CoquillardGa naar voetnoot1) zegt: .... dans les anciens jours
.... on aymoit pour ung tabouret,
Pour ung espinglier de velours.Ga naar voetnoot2)
En thans is tabouret geen muziekinstrument en geen speldekussen meer, maar een kleine stoel zonder leuning, een krukje. d. B. | |
Paternosters.De Amsterdamsche verhalen van arrestaties zouden niet voldoende gekleurd zijn, als er niet een diender in kwam, die verzekerde, dat hij den gearresteerde ‘de paternosters’ zou aandoen. Bij eenig nadenken komt men tot de meening, dat de naam voor deze handboeien spottenderwijs genomen is naar den rozenkrans, het scapulier of fr. chapelet of rosaire, waarvoor Hooft het woord gebedenteller heeft. Van Dale, Bomhoff, Weiland geven geen verklaring, Kilian noemt het niet, ook niet onder hand-boeye. Er is echter alle reden om aan te nemen, dat het woord in de dagen van Napoleon, toen er zooveel arrestaties plaats hadden, in ons land kwam, gelijk met kortegaard (corps de garde) en vele andereGa naar voetnoot3). | |
[pagina 307]
| |
Het komt ons dan zeer waarschijnlijk voor, dat er geen sprake is van spottende vergelijking met den rozenkrans, maar dat het woord hier de oorspronkelijke beteekenis heeft behouden en die was niet uitsluitend tot den rozenkrans beperkt, maar beteekende ook elk snoer aaneengeregen voorwerpen van weelde of smaak, o.a. - want de groote dames droegen er van alles aan - kruisjes, reukfleschjes, schelpen, relieken, kleine dam- en schaakhordjes en wie weet wat meer. In de dertiende eeuw kwamen ze o.a. als bidsnoeren in gebruik, maar ook als sieraad voor mannen en vrouwen, voor geestelijken en soldaten; ze bestonden aanvankelijk uit 50 stuks, later uit 10, gelijk nog in de 16e eeuw op vele portretten te zien is. Na elke 10 volgde een grooter, dat paternoster (patenôtres) genoemd werd, omdat na de 10 ave-Maria's een paternoster volgde en later heeft aan deze grootere, kostbaardere en meest in het oog vallende deelen het geheel den naam ontleend. d. B. | |
Lijftochtenaar.Dat Hooft voor enkele bastaardwoorden en vreemde woorden zeer goed gekozen Nederlandsche heeft gegeven, de Tuileriën = de Tichelhof, waarin de oorsprong ‘tichelovens’ en de bestemming ‘hof’ zijn weergegeven; gebedenteller voor paternoster e.a.m. worde dankbaar erkend; maar men brenge Hooft geen hulde voor hetgeen hij niet heeft gedaan: lijftochtenaar en lijftochtenares, vruchtgebruiker of ontvanger eener lijfrente, worden aan Hooft toegeschreven, omdat hij ze gebruikt; maar men zie Verdam, Middeln. Wdbk. IV, 620 en men zal vinden, dat het in een groot aantal mnl. teksten voorkomt, zoodat men wel zal doen, het niet meer als eene ‘uitvinding’ van Hooft te beschouwen.
d. B. |
|