Noord en Zuid. Jaargang 19
(1896)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 301]
| |
Nog het een en ander over -baar.Naar aanleiding van het leerzaam artikel van Dr. Stoett in afl. 4 van den vorigen jaargang wijs ik nog op het adj. ijsbaar voor ijselijk, voorkomende in Spandaw's Vogelnestje. Van een naderende slang wordt daar gezegd: De ijsbre roover komt steeds nader.
Ook hier kan men zoowel aan den stam van een werkw. (ijzen) als aan het znw. eis = schrik, denken, dat reeds in het Mnl. niet anders dan in de afleiding eiselijk voorkwam. Daar de stamklinker van dit woord uit twee lettergrepen (Got. agis) is ontstaan, moesten wij het eigenlijk met ei schrijven, maar onder bijgedachte aan ijs heeft zich in de M.E. de uitspraak gewijzigd, zoodat het reeds toen een enkele maal met een ij werd gespeldGa naar voetnoot1). Vervolgens herinner ik aan onuitputbaar in De Génestet's Sint-Niklaasavond: Het grabblen is gedaan en de onuitputbre bron,
De groene reiszak, vol van zoetheen en bonbon,
Is eindlijk leeggestroomd.
In deze beide gevallen kan de versmaat van invloed geweest zijn op de afwijking van het gewone taalgebruik. Dit is echter niet mogelijk in: ‘In den winter wordt (de huiselijke haard) van een noodzakelijk kwaad een onbeschrijfbaar geluk’ (Cam. Obsc. 280). ‘De Regeering had verklaard deze motie niet te zullen bestrijden, omdat zij neutraal was en evenzeer aanneembaar voor voorstanders van den enkelen als van den dubbelen standaard’ (N. v.d. Dag). ‘Bestrijden kan de Regeering het amendement (van het Centrum op de “Umsturzvorlage”) moeilijk, hoewel ze weet, dat de voordracht (l. het wetsontwerp) hierdoor voor zeer velen onaanneembaar wordt’ (idem). In deze drie zinnen, die ik voor mijn Styl. Overw. genoteerd had, maar die ik nu beter hier kan bespreken, schijnt men de afleidingen met -baar als hyperbolen te moeten opvatten (onaanneembaar is sterker dan onaannemlijk) en dit schijnt ook de bedoeling van De G. geweest te zijn, want anders is er een tegenspraak tusschen de onuitputbaarheid en het leegstroomen van den zak. Bij Hildebrand | |
[pagina 302]
| |
is de hyperbool duidelijk, daar hij ook het woord geluk voor het minder sterke genoegen gebruikt en het hem te doen is om de tegenstelling met het gebruik van den haard in den zomer (als kooktoestel) sterk te doen uitkomen.
Aan deze aanvulling van het opstel van den Heer Stoett ben ik zoo vrij een bestrijding van een paar daarin voorkomende uitspraken toe te voegen. Op blz. 297 worden eerst de adjectieven op -baar en vervolgens die op -lijk (van intrans. werkww.) gelijkgesteld met tegenw. deelw, zoodat ‘een slaapbaar kind’, als deze uitdrukking bestond, hetzelfde zou zijn als een slapend kind en een sterfelijk wezen hetzelfde als een stervend wezen. Ik kan haast niet gelooven, dat de Heer Stoett dit werkelijk bedoeld heeft, maar kan uit alinea 2 en 4 op de genoemde pagina toch niets anders lezenGa naar voetnoot1). Nu is het waar, dat de bedoelde woordsoorten wel eens voor elkaar gebruikt worden, zoodat men spreekt van roerende goederen in plaats van roerbare (vergel. tilbare have) en het minder ontwikkelde volk van brekende in plaats van breekbare waar, terwijl omgekeerd Bilderdijk een ‘nimmer eindbren nacht’ en ‘schuchtbre vonken’ wil laten doorgaan voor een nimmer eindigenden nacht en schietende vonken; ook is een onafhankelijk persoon iemand, die van geen ander afhangt (afhangende is); maar in het algemeen is er toch een onderscheid tusschen de bedoelde adjectieven en tegenw. deelwoorden. De bijv. naamw. op -baar beteekenen, dat een handeling kan geschieden, die op -lijk, dat zij uit den aard der zaak zal geschieden of, wanneer zij ontkennend zijn (wat meestal het geval is), niet zal geschieden, terwijl de teg. deelw. beduiden, dat zij geschiedt. Vergelijk: vloeibaar met vloeiend of stroomend, brandbaar met brandend, bestaanbaar met bestaand; vergankelijk met vergaand, afhankelijk met afhangend, onpasselijk met niet passende! C.J. Vierhout. |
|