Noord en Zuid. Jaargang 19
(1896)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
Een gedenkteeken voor Constantijn Huygens.Onze kunst, onze wetenschap, onze letteren, onze industrie, ze worden hoe langer hoe meer achtergesteld bij die van vreemden en zelfs onze eigen voortbrengselen schijnen eerst waardeering te mogen vinden, wanneer ze naar vreemde modellen zijn vervaardigd of door vreemden zijn geprezen. Willen we de plaats herwinnen, die ons toekomt, dan is het noodig ons Nederlandsch element te versterken: in de laatste twee maanden is er meer door ons en anderen gedaan om het nationaal karakter van Transvaal te handhaven, dan er in de laatste tien jaar door ons zelven is verricht voor het onze. Zullen we kracht voor ons zelven vinden, dan is opwekking noodig uit den tijd van onze kracht, dan dienen we onze groote mannen uit onze gloriedagen te huldigen en op nieuw aan hunnen arbeid ons te versterken. Dr. Worp geeft ons een kompleten Huygens, Dr. Eymael gaf ons een onovertroffen reeks Huygens-studien, een opwekking als de oprichting van een gedenkteeken voor Huygens met de daaraan verbonden letterkundige verrichtingen zal op nieuw krachtig medewerken om ons te doen opleven, bij de hernieuwde kennismaking met den tijd en den arbeid der groote mannen uit de eeuw van Frederik Hendrik. Daarom juichen we het denkbeeld toe van hen, die een gedenkteeken voor Constantyn Huygens willen oprichten, en met ingenomenheid laten wij hier een deel der circulaire afdrukken, door de commissie van voorbereiding verspreid. Op den 4den September 1896 zal het driehonderd jaren geleden zijn, dat een der verdienstelijkste mannen, op wie ons Vaderland in de zeventiende eeuw bogen mocht, het levenslicht aanschouwde: Constantijn Huygens werd dien dag, te 's-Gravenhage, geboren. Met Vondel en Hooft behoorende tot de beste dichters uit | |
[pagina 182]
| |
het glorierijk tijdvak van Frederik Hendrik, is Huygens te recht geroemd als een der oorspronkelijkste, een der meest karakteristiek Nederlandsche mannen zijner eeuw. Zijne zinrijke gedichten, onder den bescheiden naam Korenbloemen verschenen, geven hem recht op eene eereplaats in de geschiedenis onzer letteren. Als staatsburger en staatsdienaar was hij een der voortreffelijksten van zijnen tijd, een man van bewonderenswaardige werkzaamheid en nauwgezette plichtsbetrachting, standvastig en getrouw in het volbrengen van de taak, die hem was opgelegd. Als geheimschrijver genoot hij het vertrouwen van drie stadhouders: Frederik Hendrik, Willem den Tweede, Willem den Derde; als raadsman stond hij Amalia van Solms ter zijde, wier heugenis met de zijne voortleeft in het schoone Huis ten Bosch. Meermalen trad hij in 't krijt als kampioen voor de rechten van het Huis van Oranje, en ook in den vreemde bepleitte hij vaak met warmte en talent de belangen zijns vaderlands. Vol liefde voor zijne geboortestad, is hij het geweest, aan wien 's-Gravenhage zijn beroemden Scheveningschen weg en daarmede een groot deel van zijne tegenwoordige aantrekkelijkheid te danken heeft. Als mensch was hij een der rijkst begaafden, veelzijdigst ontwikkelden zijner eeuw. Geen kunst of wetenschap was hem vreemd. Niet alleen als dichter muntte hij uit, ook van de muziek was hij een ijverig beoefenaar; evenzeer te huis in den Bijbel en in de Klassieken als in de letterkunde van zijnen tijd; ervaren ook in de wiskunst en de kennis der natuur, vakken van wetenschap, waarin zijn zoon, de groote Christiaan Huygens zich een onsterfelijken roem heeft verworven. Naar waarheid heeft Potgieter van hem getuigd, dat hij een der treffendste voorbeelden oplevert, dat getrouwheid aan edele beginselen ons in alle betrekkingen de achting en liefde der voortreffelijkste tijdgenooten, der billijke nakomelingschap waarborgt. Aan gezonde vroomheid, waarvan reeds zijn Batava Tempe, zijn beroemd Voor-hout, de blijken draagt en die hij ook in zijne latere gedichten (Oogentroost, Hofwijck, Cluyswerck) niet heeft verloochend, paarde hij eene kloeke rechtschapenheid, die hem altijd ‘overend’ deed treden ‘voor het oogh der deughdelicken hier, des Heeren van omhoogh’, en eene verdraagzaamheid, die hem, den ijverigen Calvinist, afkeerig maakte van kerkelijke twisten en hem de vriendschap ook van andersdenkenden deed zoeken en vinden. | |
[pagina 183]
| |
Om dien man, en in hem de groote eeuw, waartoe hij behoort, te eeren, heeft de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde eene Commissie benoemd, wier taak het zijn zal, in de stad, waar Huygens geleefd en gewerkt heeft, op de plaats, die in verband met zijn leven en zijn werk het geschiktst zal worden geoordeeld, een gedenkteeken voor hem op te richten. Dit gedenkteeken zal vermoedelijk bestaan in een bronzen borstbeeld op een voetstuk van graniet. Het zij ons vergund, onze lezers dringend op te wekken, eene bijdrage voor dat gedenkteeken af te staan. Wanneer ieder, die zich ooit geroepen gevoelde, den lof van Huygens te verkondigen, ieder, die aangename uren te danken heeft aan de lezing der werken van den even geestigen als geleerden staatsman en dichter en ieder, die zich op onze glorie-eeuw verheft een gulden bijdraagt, dan zal voor Huygens een gedenkteeken kunnen verrijzen, schooner dan eenig monument in Nederland. Het arme vrouwtje te Jeruzalem, dat een handvol voedsel reikte aan de trekdieren, die bouwsteenen voor den tempel aanvoerden, achtte zich gelukkig, dat zij tot den tempelbouw had bijgedragen. Geen waardig Nederlander mag nalaten minstens even zooveel voor het gedenkteeken voor Huygens te doenGa naar voetnoot1). Taco H. de Beer. |
|