| |
| |
| |
Boekbeoordeelingen.
De Hollandsche Revue, geredigeerd door Frans Netscher en uitgegeven door de Erven Loosjes.
Dat er een Review of Reviews is, is geen reden, waarom er een Hollandsche Revue zou moeten zijn, en als de heer Stead een kolossaal succes heeft met zijn handschrift, dan volgt daaruit nog niet, dat de heer Frans Netscher buitengewoon succès zou hebben met het zijne. Integendeel, de Revue heeft alle kans een Bevue te blijken, als ze niet staat onder de opperste leiding van een Redacteur, die zich van alles op de hoogte houdt, alles leest, alles hoort, iedereen kent enz. enz. enz., en dan nog moet die Redacteur gesteund worden door een breede schaar van medewerkers voor iedere afzonderlijke rubriek.
Dit is nu blijkbaar het geval niet en zoo komt het, dat de eenige geheel geslaagde rubriek is die der advertentiën: 48 bladz. 4o. 't is om te watertanden; maar overigens heeft de Wereldkroniek van de Revue niets te vreezen, zelfs heeft de eerste meer oorspronkelijkheid en heeft de Aarde en hare Volken meer uitvoerigheid. Beide eigenschappen vinden we echter beter vertegenwoordigd in een artikel over dr. A. Kuyper (met vele illustraties, o.a. de studeerkamer.... met een globe!) dat in menigerlei opzicht merkwaardig mag heeten o.a. om de reproductie van een grap uit ‘Uilenspiegel’ nadat zelfs het ‘huis’ van den grooten man in beeld was gegeven. Ook het artikel over ‘Het boek van de maand’ nl. Wereldvrede met al de portretten van Couperus, hoe overdreven lofredeneerend ook, is verdienstelijk, maar bitter treurig is de ‘Revue der Tijdschriften’ en de ‘Boekentafel’ - elk tijdschrift en elk boek heeft eenige regels druks gekregen, maar van karakteriseering geen spoor. De dorre opsomming der artikelen in de tijdschr. zóo als we die in de bladen vinden, ware doelmatiger dan deze reeks nietszeggendheden en de enkele regels aan acht boekjes en brochures gewijd (waaronder vier uitgaven van A. Versluys) kunnen moeilijk geacht worden een beeld van het letterkundige leven in de vorige maand te geven. Een eenvoudige beredeneerde boekenlijst ware oneindíg beter geweest.
| |
Van de Bibliotheek van Middelnederlandsche letterkunde thans, na het overlijden van prof. Moltzer, onder redactie van proff. Verdam en te Winkel, is de 54e aflevering verschenen, zijnde het eerste gedeelte van Dr. J. Bergsma, De levens van Jezus in het Middelnederlandsch.
Uit den aard der zaak is de lectuur van dit werk verre van aantrekkekelijk, maar het is stellig een schat voor hen, die met de studie van het Middelnederlandsch beginnen, daar de tekst zeer gemakkelijk is en de
| |
| |
leerling dus ongemerkt went aan de rijkere vormen en de vollediger buigingsuitgangen dier taal. Ook zijn de merkwaardigste afwijkende stijlfiguren niet zoo talrijk, dat het den opmerkzamen lezer onmogelijk zou zijn, ze alle te leeren kennen, ook bij niet al te ingespannen arbeid. Dewijl hier verschillende teksten zijn afgedrukt is er overvloedig gelegenheid tot vergelijking. De Schr. had het den lezer echter heel wat gemakkelijker kunnen maken, door de teksten zoowel als de noten op andere wijze te schikken en in de eerste plaats op vier kolommen in plaats van op twee bladzijden te drukken, waardoor eindeloos zoeken en omslaan van bladen voorkomen ware.
Het verdient vermelding, dat in dit taalmonument het zelfde woord herhaaldelijk op verschillende wijzen gespeld wordt; ‘die viere evangelisten ne schinen niet concorderende in allen steden; ende dat deen scrijft en scrijft onderwilen dander niet’, lezen we hier; net als bij de spelmeesters: maar de evangeliën zijn er niet te minder om.
| |
Jahresbericht über die Erscheiningen auf dem Gebiete der Germanischen Philologie. Sechzehnter Jahrgang, 1894. Dresden u. Leipzig, Verlag von Carl Reissner, 1895.
De zestiende jaargang verscheen van dezen voortreffelijksten aller wegwijzers op het gebied der philologie in de rijkste beteekenis van het woord. Pas is het jaar 1895 ten einde of in een boekdeel van pl. m. 400 bladz. ontvangen wij een volledige opgaaf van de titels van alle werken en tijdschriftartikelen van beteekenis betrekkelijk Germaansche taal- en letterkunde met eene korte afdoende inhoudsopgave of beoordeeling, die alleszins betrouwbaar mag heeten en met verwijzing naar soortgelijke studien. Het geheel in 21 rubrieken verdeeld, geeft ons ten gemakkelijk overzicht van wat er op elk gebied werd verricht, bijv. als we zien, dat de 42e rubriek Scandinavische Sprachen niet minder dan 347 nrs. telt, dan zien we, dat deze studie in hooge eere gehouden wordt en wie die talen niet beoefent, vindt in deze rubriek onder den titel Mythologie, Heldensage, Volkskunde onder de titels 203-258 toch menigen titel, die een werk van meer algemeene strekking verraadt. Onder de 10e rubriek Sagenkunde vinden we de nrs. 27-138 en daarbij geen enkel werk van een Nederlander; wel worden herhaaldelijk onze Nederlandsche taalgeleerden met hooge eer geroemd, maar de rubriek ‘Niederländisch’ vertoont niets anders dan studie van woorden.
We vestigen met nadruk de aandacht van ernstige taalbeoefenaars op dit werk, dat zijn 9 Mark inderdaad ten volle waard is.
Van het Middelnederlandsch Woordenboek van wijlen Dr. E. Verwijs en Dr. J. Verdam verscheen IV, 6 en 7 List-Machs. We hebben weer alle reden om verbaasd te staan over den schat van hier verwerkt materiaal: we wijzen op lit, lof, loon, loot, loven, lucht, luden, luken, lust, lutte, luut als artikelen van meer dan gewonen omvang (van 6-11 kol. en met de afleidingen enz. nog heel wat langer). Deze afleveringen zijn bijzonder merkwaardig, omdat zij een zoo groot aantal woorden uit den vroegeren taalschat bevatten, die thans geheel in onbruik zijn gekomen, maar die thans bestaande verklaren als bijv. lay of laye van ofra. loy, loi,
| |
| |
waarvan allooi letterlijk à loi, volgens de verordening, zoo ook loo in versch. ogerm. talen = bosch, hout waardoor de beteekenis van vele plaatsnamen verklaard wordt. Dat de life-preserver en de ploertendooder in het Mnl. als loothamer, lootcluppel, lootcolve, lootcuse bekend waren, wat ook plombeye, plommeye of loodin plompe genoemd werd is inderdaad merkwaardig genoeg. Men bedenke, dat het Wdbk. en het Mnl. Wdb. niet uitsluitend bestemd zijn om woorden te zoeken, maar evenzoo of beter nog meer, om te lezen.
| |
Geïllustreerde Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, door Prof. Dr. Jan ten Brink. (Het illustreeren onder toezicht van J.H.W. Unger). Amsterdam, Uitgevers-Maatschappij ‘Elsevier’ (20 afl. van 2 vel à f 0.95 p. afl. hoogstens met 2 afl. meer).
Terwijl in aangrenzende landen reeds lang geïllustreerde geschiedenissen dcr letterkunde bestonden, ontbrak er eene ten onzent. Reeds voor vele jaren sprak ten Brink met mij over het plan, dat toen reeds vast stond, om er eene te schrijven, die bij ‘Elsevier’ verschijnen zou en als eerst onlangs de uitgave begon, dan is het, omdat de copy thans reeds geheel gereed ligt, zoodat we weten, dat met de uitgave geregeld tot aan het eind toe, kan worden voortgegaan, zonder stoornis of oponthoud. De meest verspreide geïllustreerde gesch. der letteren is de Duitsche van König met al die mooie prenten, die meerendeels ook in het groote album van Konecke voorkomen, in de Allgem. Gesch. der Lit. van Otto von Leixner en in die van Karpeles, maar zelfs grootendeels in Faulmann's Gesch. der Schrift en in diens Geschichte der Buchdruckerskunst. De tekst van König was echter geheel als bijzaak behandeld en het was te vreezen, dat een dergelijk werk hier de uitgave van een degelijk werk zou komen beletten, tenzij een man als ten Brink met onbegrijpelijke belezenheid en ondoorgrondelijk geheugen zijne nasporingen geliefde te boek te stellen. Na alles wat hij over letterkundige geschiedenis schreef kon ieder begrijpen, dat hij de aangewezen man was, om deze omvangrijke taak naar eisch te volbrengen en voor zoover we thans, nu er acht afleveringen, te zamen zeventien vel verschenen zijn, over het werk kunnen oordeelen, zal dit een monument zijn, dat ten Brink zich zelven opricht en dat ook in volgende eeuwen zal geraadpleegd worden.
Aan den kunstlievenden en hoogst bekwamen archivaris van Rotterdam werd terecht de zorg opgedragen, in overleg met den schr., de illustraties te kiezen en laat ons met een zeggen, dat de keuze allergelukkigst is geweest. Ook de reproductie is bij uitstek goed geslaagd en de drukker heeft alle eer van zijn vaak buitengewoon moeielijk werk, waaraan soms een half dozijn kleuren gebruikt werden en de plaat dus even zoovele malen onder de pers moest komen. We betreuren, dat we onder de chromos den naam eener Brusselsche firma lezen, maar 't is beter zoo, dan in Dozy's Vaderlandsche Geschiedenis, waarin de chromo's niet altijd aan versiering doen denken.
De ‘Geschiedenis’ van ten Brink is een eenig boek in de eerste plaats omdat de schr. nooit nalaat de letterkunde voor te stellen als afspiegeling van den geest des tijds en dus steeds in verband met de geschiedenis des lands. Zoo ontstond die karakteristiek, die teekening van elke
| |
| |
eeuw, naarmate haar letterkundige voortbrengselen aan ons voorbijgaan. Geheel wetenschappelijk voorbereid als een boek, dat geheel nieuw moest gemaakt worden, draagt dit werk overal den stempel der waarheid, waar ons niets zonder deugdelijke verwijzing naar de bronnen wordt medege deeld. We behooren er hier op te wijzen, dat de schr. niet alle bronnen zelf te verwerken had: Jonckbloet, te Winkel, Kalff en een dozijn anderen, hadden al ontzaggelijk veel verwerkt, maar de schr. had dan toch dat alles nog te doorwerken en te controleeren en op hoe uitgebreide schaal hij dat heeft gedaan, blijkt wel uit de noten, waarbij naast standaardwerken in allerlei talen zelfs tijdschriftartikelen bij dozijnen worden geciteerd, ook van den allerjongsten datum, zoodat men de zekerheid krijgt, dat de juiste stand der wetenschap is aangegeven op het oogenblik, dat het vel ter perse ging. Eindelijk is het werk geheel ingericht naar de eenig ware methode. De ‘specialiteiterigheid’ onzer examenmenschen is oorzaak, dat op onze scholen het onderwijs in letterkunde vaak is toevertrouwd aan iemand, die een vreemdeling is in alle literaturen, behalve in die, welke hij onderwijst. Deze vinden hier een eenig voorbeeld: overal is de verwantschap der verschillende letterkundige verschijnselen en der letterkundige werken duidelijk aangetoond en met bewijzen gestaafd.
Met zijn bekend verhalers-talent heeft de schr. van de merkwaardigste geschri ten den hoofdinhoud weergegeven en die vooral geteekend door enkele bijzonder juist karakteriseerende citaten; dit geldt zoowel voor de Nederlandsche werken als voor de buitenlandsche, waarmede deze vergeleken worden.
Bij enkele kleinere reproducties missen we tot ons leedwezen de omschrijving en de vertaling in hedendaagsch Nederlandsch, en hoe mooi de versierde hoofdletters zijn weergegeven en hoe oordeelkundig gekozen, we achten deze geen sieraad van het boek. Wat te zeggen van een stuk modern drukwerk met een beginletter uit de middeleeuwen. Het is de betreurenswaardige invloed van de onoordeelkundig verheerlijkte kloosterkunst, die ons in de modernste opschriften een v voor een u te lezen geeft en de ordinairste uithangborden gekleurde beginletters doet vertoonen. Dat is bijna zoo gek als een telegraaf-kantoor en een spoorstation in gothischen stijl.
Hebben wij niets dan lof voor den tekst, het is eene andere vraag of in het zeer omvangrijke gedeelte, dat over de middeleeuwen handelt, de schr. niet vele mededeelingen aan speciale werken of monographieën had moeten overlaten we hebben thans nl. een compleet repertorium der Nederlandsche letterkundige geschiedenis, waarvan menige bladzijde zal worden overgeslagen door hem, die niet als zeer ernstig beoefenaar dit werk ter hand neemt. De schr. heeft daarmede echter een schoon doel bereikt: na hem zullen weinigen kunnen wagen eene Gesch. der Ned. lett. te schrijven, daar er na dezen grooten oogst al zeer weinig voor arenlezers zal overgebleven zijn. Uit dit werk een ander samen te stellen, met dezelfde platen, zonder noten en zonder de wetenschappelijke kritiek der bronnen, dat is een schoone taak voor schr. en uitgever weggelegd, tegen dat dit werk in het volgende jaar gereed zal komen.
In allen gevalle hebben beiden rechtmatige aanspraak op den dank van allen, die wetenschappelijke studie van de geschiedenis onzer letteren maken, maar vooral ook van hen, die zich tot dusverre een vrij duister
| |
| |
begrip hadden gemaakt van wat eigenlijk eene Geschiedenis der Nederlandsche Letteren mocht heeten.
Zeker zal dit boek in allerlei kringen komen, waar men er nooit aan gedacht zou hebben zich Jonckbloet aan te schaffen. Niet onwaarschijnlijk zal daardoor bij velen het denkbeeld worden opgewekt, dat er voor de zoogenaamde ‘algemeene ontwikkeling’, behalve van de heilige wisen natuurkundige wetenschappen, ook nog wel eenig heil is te verwachten van de wetenschap der letterkunde, die ons leert begrijpen, hoe ons volk door de eeuwen heen heeft gedacht en gestreefd, heeft geloofd en geleden, heeft gezondigd en geboet, heeft gezucht en getreurd, - kortom heeft geleefd in den wijdsten zin des woords; eene wetenschap, die deze alleen met de geschiedenis deelt en waarover alle, uitsluitend practische wetenschappen zwijgen.
In 1874 plaatste ik in de Gids een artikel ‘Asschepoester’ onder welken naam ik het onderwijs in taal- en letterkunde verstond, dit is sedert dien tijd nog dezelfde sloof gebleven! Wellicht zal zij na het feest, dat ten Brink haar bereidt, op het bal met den prins dansen en met hem trouwen! Dat hopen wij.
Taco H. de Beer.
|
|